19 DECEMBER 2014. - Programmawet (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-12-2014 en tekstbijwerking tot 03-04-2019) Zie wijziging(en)
Bron : KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER Publicatie : 29-12-2014 nummer : 2014021137 bladzijde : 106219 PDF : originele versie Dossiernummer : 2014-12-19/07 Inwerkingtreding : 08-01-2015
Inhoudstafel Tekst Begin TITEL 1. - Algemene bepaling Art. 1 TITEL 2. - Financiën HOOFDSTUK 1. - Inkomstenbelastingen Afdeling 1. - Personenbelasting Onderafdeling 1. - Forfaitaire beroepskosten Art. 2-4 Onderafdeling 2. - Opschorting van de indexering van bepaalde fiscale uitgaven Art. 5-16 Afdeling 2. - Vennootschapsbelasting Onderafdeling 1. - Intercommunales Art. 17-27 Onderafdeling 2. - Afzonderlijke aanslag op bepaalde kosten, voordelen van alle aard, financiële voordelen en verdoken meerwinsten Art. 28-40 Onderafdeling 3. - Liquidatiereserve Art. 41-50 Afdeling 3. - Steun aan de landbouw Art. 51-58 Afdeling 4. - Wijzigingen van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance Art. 59-62 Afdeling 5. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten inzake inkomstenbelastingen Art. 63 HOOFDSTUK 2. - Belasting over de toegevoegde waarde Afdeling 1. - Telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten aan niet-belastingplichtigen Art. 64-80 Afdeling 2. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 37, § 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde Art. 81 HOOFDSTUK 3. - Accijnzen Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken Art. 82-85 Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 21 december 2009 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie Art. 86-87 Afdeling 3. - Wijzigingen van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de Federale Staatsstructuur Art. 88-93 Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak Art. 94 Afdeling 5. - Wijzigingen van de programmawet van 27 december 2004
Art. 95-97 Afdeling 6. - Inwerkingtreding Art. 98 HOOFDSTUK 4. - Rechten en taksen Art. 99-102 HOOFDSTUK 5. - Pensioensparen Afdeling 1. - Taks op het lange termijnsparen Art. 103-106 Afdeling 2. - Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 Art. 107-112 Afdeling 3. - Inwerkingtreding Art. 113 TITEL 3. - Economie HOOFDSTUK 1. - Begrotingsfonds Controle en transparantie van auteursrechten en naburige rechten Art. 114-116 HOOFDSTUK 2. - Energie Art. 117-123 TITEL 4. - Overheidsbedrijven HOOFDSTUK 1. - Bijdrage betreffende de kinderbijslag Art. 124 HOOFDSTUK 2. - Afschaffen van het Fonds voor Spoorweginvesteringen Art. 125 HOOFDSTUK 3. - Inwerkingtreding Art. 126 TITEL 5. - Volksgezondheid HOOFDSTUK 1. - Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu - DG Dier, Plant en Voeding Afdeling 1. - Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen Art. 127 Afdeling 2. - Verplichte bijdragen voor het Begrotingsfonds voor de Gezondheid en de Kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten - sector varkens Art. 128-129 Afdeling 3. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 21 december 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 februari 2005 tot vaststelling van de verplichte bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, sector zuivel Art. 130 HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen Art. 131-132 HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 15 december 2013 met betrekking tot medische hulpmiddelen Art. 133-135 HOOFDSTUK 4. - Verplichte sociale derdebetalersregeling en transparantie Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Onderafdeling 1. - Derdebetalersregeling Art. 136-137 Onderafdeling 2. - Kosten verbonden aan de uitvoering van de in artikel 34 bedoelde geneeskundige verstrekkingen Art. 138 Onderafdeling 3. - Slotbepaling Art. 139 Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid Art. 140-141 HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Afdeling 2. - Geneesmiddelen
Onderafdeling 3. - Goedkopere voorschriften
Onderafdeling 4. - Heffingen op de omzet
TITEL 6. - Sociale zaken
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht
HOOFDSTUK 3. - Competitiviteitspact
HOOFDSTUK 4. - Famifed
HOOFDSTUK 6. - Welvaartsenveloppe
Afdeling 3. -- Besluitvormingsproces betreffende de welvaartsenveloppe
HOOFDSTUK 7. - Financiering van de gezondheidszorg
HOOFDSTUK 9. - Financiering van de in 2014 verschuldigde maar in 2015 betaalde sociale zekerheidsuitgaven die worden overgeheveld naar de deelgebieden
TITEL 7. - Asiel en Migratie HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het
HOOFDSTUK 2.-. Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen
TITEL 8. - Pensioenen HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de werknemers Afdeling 1. - Rustpensioen van de grens- en seizoenwerknemers en het overlevingspensioen van hun langstlevende echtgenoot
Afdeling 2. - Pensioenbonus
Afdeling 1. - Begrotingsdoelstelling Art. 142
Onderafdeling 1. - Referentieterugbetaling Art. 143-144 Onderafdeling 2. - Honoraria van de apothekers Art. 145
Art. 146-147
Art. 148-150 Onderafdeling 5. - Bijdrage op marketing Art. 151 HOOFDSTUK 6. - Indexsprong Art. 152
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Art. 153-170
Art. 171-173
Art. 174-175
Art. 176-177 HOOFDSTUK 5. - Eerste aanwervingen Art. 178-180
Afdeling 1. - Middenstand Art. 181-182 Afdeling 2. - Sociale Zaken Art. 183-184
Art. 185-187
Art. 188-189 HOOFDSTUK 8. - Vermindering van de alternatieve financiering 2015 Art. 190-191
Art. 192-194
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen Art. 195-196
Art. 197
Art. 198-202
Art. 203-204 HOOFDSTUK 2. - Pensioenen van de zelfstandigen Afdeling 1. - Pensioenbonus Art. 205-206 Afdeling 2. - Minimumpensioen Art. 207-208 TITEL 9. - Binnenlandse Zaken ENIG HOOFDSTUK. - Civiele veiligheid Art. 209-210 TITEL 10. - Mobiliteit ENIG HOOFDSTUK. - Begrotingsfondsen Art. 211-215
Tekst Inhoudstafel Begin TITEL 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
TITEL 2. - Financiën
HOOFDSTUK 1. - Inkomstenbelastingen
Afdeling 1. - Personenbelasting
Onderafdeling 1. - Forfaitaire beroepskosten
Art. 2. In artikel 51 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) het tweede lid, 1°, wordt vervangen als volgt: "1° voor bezoldigingen van werknemers: a) 29,35 pct. van de eerste schijf van 3 775 EUR; b) 10,50 pct. van de schijf van 3 775 EUR tot 7 450 EUR; c) 8 pct. van de schijf van 7 450 EUR tot 12 700 EUR; d) 3 pct. van de schijf boven 12 700 EUR;"; b) het tweede lid, 4°, wordt vervangen als volgt: "4° voor baten: a) 28,7 pct. van de eerste schijf van 3 750 EUR; b) 10 pct. van de schijf van 3 750 EUR tot 7 450 EUR; c) 5 pct. van de schijf van 7 450 EUR tot 12 400 EUR; d) 3 pct. van de schijf boven 12 400 EUR."; c) het derde lid wordt vervangen als volgt: "In geen geval mag het forfait meer bedragen dan 2 676,25 EUR voor het geheel van de inkomsten
als vermeld in het tweede lid, 1°, noch meer dan 1 555,50 EUR voor het geheel van de inkomsten als vermeld in het tweede lid, 2°, noch meer dan 2 592,50 EUR voor het geheel van de inkomsten van éénzelfde categorie als vermeld in het tweede lid, 3° en 4°. ".
Art. 3. <ingetrokken bij W 2015-12-26/04, art. 139, 005; Inwerkingtreding : 31-12-2015>
Art. 4. Artikel 2 is van toepassing op de bezoldigingen van werknemers die worden betaald of toegekend en de baten die worden vastgesteld of vermoed vanaf 1 januari 2015. Artikel 3 is van toepassing op de bezoldigingen van werknemers die worden betaald of toegekend
vanaf 1 januari 2016.
Onderafdeling 2. - Opschorting van de indexering van bepaalde fiscale uitgaven
Art. 5. Artikel 154 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 december 2012, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende: " § 4. Voor de aanslagjaren 2016 tot 2018 worden de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde
maximumbedragen bepaald op basis van de bedragen van de wettelijke werkloosheidsuitkeringen voor het jaar 2014. Voor de aanslagjaren 2019 en volgende worden de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde maximumbedragen bepaald op basis van de bedragen van de wettelijke werkloosheidsuitkeringen voor het vierde jaar voorafgaand aan het aanslagjaar.".
Art. 6. Artikel 178, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 20 december 1996 en de wet van 21 juni 2002, wordt aangevuld met een lid, luidende: "In afwijking van het eerste lid, 2°, wordt wat de in de artikelen 21, 1456 tot 1458, 14524, § 1, 14528,
14532, 14533, 14534, vijfde lid, 147, 151, 152 en 243, tweede lid, vermelde bedragen betreft, de aanpassing verwezenlijkt: 1° voor de aanslagjaren 2015 tot 2018 met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde
van de indexcijfers van het jaar 2012 te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988 vermenigvuldigd met de verhouding tussen de gemiddelden van de indexcijfers van de jaren 1997 en 1991; 2° voor de aanslagjaren 2019 en volgende door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat
het jaar van de inkomsten voorafgaat, te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988 vermenigvuldigd met de verhouding tussen de gemiddelden van de indexcijfers van de jaren 1997 en 1991 en met de verhouding tussen de gemiddelden van de indexcijfers van de jaren 2016 en 2012.".
Art. 7. In artikel 201, twaalfde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden "de in artikel 178, § 3, bepaalde coëfficiënt." vervangen door de woorden "de in artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, bepaalde coëfficiënt.".
Art. 8. In artikel 289ter, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001, worden de woorden "artikel 178" vervangen door de woorden "artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, ".
Art. 9. In artikel 289ter/1, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 juli 2011 en gewijzigd door de wet van 17 juli 2013, worden de woorden "artikel 178" vervangen door de woorden "artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, ".
Art. 10. In artikel 292bis, § 1, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden "de in artikel 178, § 3, bepaalde coëfficiënt." vervangen door de woorden "de in artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, bepaalde coëfficiënt.".
Art. 11. In artikel 412, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juli 1992 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 200 en 13 juli 2001, worden de woorden "overeenkomstig artikel 178." vervangen door de woorden "overeenkomstig artikel 178, § 3, eerste lid, 2°. ".
Art. 12. In artikel 535, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 2011 en vervangen bij de wet van 21 december 2013, worden de woorden "Artikel 178" vervangen door de woorden "Artikel 178, § 3, tweede lid,".
Art. 13. In artikel 539, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet 8 mei 2014, worden de woorden "artikel 178." vervangen door de woorden "artikel 178, § 3, tweede lid.".
Art. 14. Wanneer een belastingplichtige in 2014 voor een collectieve spaarrekening of een individuele spaarrekening of een spaarverzekering betalingen heeft verricht van meer dan 940 euro en ten hoogste 950 euro, wordt het verschil tussen die betalingen en 940 euro voor de toepassing van
de artikelen 1458, 14510 en 174, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 beschouwd als een in 2015 gedane betaling.
Art. 15. In afwijking van artikel 14510, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, mogen de in artikel 14515 van hetzelfde Wetboek vermelde instellingen en ondernemingen in 2014 betalingen in ontvangst nemen tot 950 euro, naar het geval, voor één collectieve spaarrekening of één individuele spaarrekening of één spaarverzekering.
Art. 16. De artikelen 5 tot 13 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015. De artikelen 14 en 15 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt
bekendgemaakt.
Afdeling 2. - Vennootschapsbelasting
Onderafdeling 1. - Intercommunales
Art. 17. Artikel 180, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt opgeheven.
Art. 18. In artikel 202, § 2, derde lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt de bepaling onder het 2° opgeheven.
Art. 19. In artikel 203, § 2, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt het eerste lid opgeheven.
Art. 20. Artikel 224 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt opgeheven.
Art. 21.<Ingetrokken bij W 2015-08-10/03, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (treedt in werking vanaf aanslagjaar 2015 en is van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten (art. 93, eerste lid))>
Art. 22.<Ingetrokken bij W 2015-08-10/03, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (treedt in werking vanaf aanslagjaar 2015 en is van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten (art. 93, eerste lid))>
Art. 23.<Ingetrokken bij W 2015-08-10/03, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (treedt in werking vanaf aanslagjaar 2015 en is van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten (art. 93, eerste lid))>
Art. 24. Artikel 264, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt vervangen als volgt: "1° dat wordt verleend of toegekend aan de Staat, de Gemeenschappen, Gewesten, provincies,
agglomeraties, federaties van gemeenten, gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn;".
Art. 25.<Ingetrokken bij W 2015-08-10/03, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (treedt in werking vanaf aanslagjaar 2015 en is van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten (art. 93, eerste lid))>
Art. 26. <Opgeheven bij W 2019-03-17/11, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 27. De artikelen 17 en 20 tot 26 treden in werking vanaf aanslagjaar 2015 en zijn van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 juli 2015 worden afgesloten. De artikelen 18 en 19 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 en zijn van toepassing op de
dividenden die zijn verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, van hetzelfde Wetboek, zoals het
bestond voor de opheffing ervan bij artikel 17, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen voor hun boekjaren afgesloten ten vroegste op 1 juli 2015. Elke wijziging die vanaf 1 november 2014 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt
aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van het eerste en tweede lid.
Onderafdeling 2. - Afzonderlijke aanslag op bepaalde kosten, voordelen van alle aard, financiële voordelen en verdoken meerwinsten
Art. 28. Artikel 197 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 17 juni 2013, wordt vervangen als volgt: "Art. 197.Onverminderd de toepassing van de artikelen 49, 53, 24°, en 198, § 1, 10°, worden niet
verantwoorde kosten, die ingevolge artikel 219 aan de afzonderlijke aanslag worden onderworpen, als beroepskosten aangemerkt. Bij toepassing van artikel 219, zesde en zevende lid, worden in afwijking van artikel 57 de niet
verantwoorde uitgaven beschouwd als beroepskosten.".
Art. 29. Artikel 198, § 1, 15°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 juni 2013, wordt opgeheven.
Art. 30. Artikel 219 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 juni 2013 wordt vervangen als volgt: "Art. 219. Een afzonderlijke aanslag wordt gevestigd op kosten als bedoeld in artikel 57 en op
voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave alsmede op de verdoken meerwinsten die niet onder de bestanddelen van het vermogen van de vennootschap worden teruggevonden en op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard. Die aanslag is gelijk aan 100 pct. van die kosten, voordelen van alle aard, financiële voordelen en
verdoken meerwinsten, tenzij kan worden aangetoond dat de verkrijger van die kosten, die voordelen van alle aard en die financiële voordelen een rechtspersoon is, of dat de verdoken meerwinsten terug zijn opgenomen in de boekhouding, als bedoeld in het vierde lid, in welke gevallen de aanslag gelijk is aan 50 pct. Als verdoken meerwinsten worden niet aangemerkt, de reserves als bedoeld in artikel 24, eerste lid,
2° tot 4°. Verdoken meerwinsten kunnen terug in de boekhouding worden opgenomen in een later boekjaar
dan het boekjaar tijdens hetwelk de meerwinst werd verwezenlijkt, zelfs indien de toepasselijke aanslagtermijnen als bedoeld in artikel 354, eerste lid, zijn verstreken, voor zover de belastingplichtige niet schriftelijk in kennis is gesteld van lopende specifieke administratieve of onderzoeksdaden. Bovendien worden de voormelde verdoken meerwinsten slechts onderworpen aan deze aanslag in
het geval zij niet het gevolg zijn van een verwerping van beroepskosten. Deze aanslag wordt niet toegepast indien de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de
kosten, vermeld in artikel 57, of van de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, begrepen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte. Wanneer het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 57 of van de voordelen van alle aard bedoeld
in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte, wordt deze aanslag in hoofde van de belastingplichtige niet toegepast indien de verkrijger op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffend aanslagjaar.".
Art. 31. In artikel 223 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de bepaling onder 5° opgeheven; 2° in het derde lid worden de woorden "in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305
ingediende aangifte." vervangen door de woorden "in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte.";
3° het vierde lid wordt vervangen als volgt: "De aanslag bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt niet toegepast indien de verkrijger op
ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffend aanslagjaar.".
Art. 32. In artikel 225, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder 4°, worden de woorden "300 pct." vervangen door de woorden "100 pct."
en de bepaling wordt aangevuld met de woorden ", tenzij kan worden aangetoond dat de verkrijger van die kosten, die voordelen van alle aard en die financiële voordelen een rechtspersoon is, in welke gevallen de aanslag gelijk is aan 50 pct."; 2° in de bepaling onder 5° worden de woorden "en 5° " opgeheven.
Art. 33. In artikel 233, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 11 mei 2007, worden de woorden "een afzonderlijke aanslag gevestigd" vervangen door de woorden "een afzonderlijke aanslag gevestigd volgens de regels bepaald in artikel 219".
Art. 34. Artikel 234, eerste lid, 4°, van hetzelfde Wetboek gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 11 mei 2007, wordt aangevuld met de woorden ", tenzij: - de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van die kosten of de voordelen van alle aard
begrepen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte; - of, wanneer het niet is begrepen in een dergelijke aangifte, de verkrijger op ondubbelzinnige wijze
werd geïdentificeerd uiterlijk binnen 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffend aanslagjaar;".
Art. 35. In artikel 246, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 11 mei 2007, worden de woorden "berekend tegen 300 pct.;" vervangen door de woorden "berekend tegen 100 pct., tenzij kan worden aangetoond dat de verkrijger van die kosten of voordelen een rechtspersoon is, of dat de verdoken meerwinsten terug zijn opgenomen in de boekhouding overeenkomstig artikel 219, vierde lid, in welke gevallen de aanslag gelijk is aan 50 pct.;".
Art. 36. Artikel 247, 3°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 2008, wordt vervangen als volgt: "3° tegen het tarief van 100 pct. wat de in artikel 234, 4°, vermelde niet verantwoorde kosten en
financiële voordelen of voordelen van alle aard betreft, tenzij kan worden aangetoond dat de verkrijger van die kosten of voordelen een rechtspersoon, is in welk geval de aanslag gelijk is aan 50 pct.".
Art. 37. Artikel 444 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Geen belastingverhoging wordt toegepast, wanneer verdoken meerwinsten, als bedoeld in de
artikelen 219 en 233, tweede lid, terug in de boekhouding worden opgenomen in een later boekjaar dan het boekjaar tijdens hetwelk de meerwinst werd verwezenlijkt. volgens de in datzelfde artikel 219, vierde lid, bedoelde voorwaarden.".
Art. 38. Artikel 445 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 juni 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Geen boete wordt toegepast, wanneer: - de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de kosten, vermeld in artikel 57, of van de
voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, begrepen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte; - in de artikelen 219 en 233, tweede lid, bedoelde verdoken meerwinsten, binnen de in datzelfde
artikel 219, vierde lid, bedoelde voorwaarden, terug in de boekhouding worden opgenomen in een later boekjaar dan het boekjaar tijdens hetwelk de meerwinst werd verwezenlijkt.".
Art. 39. Artikel 449 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 juni 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Er wordt geen strafrechtelijke sanctie toegepast wanneer: - de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de kosten, vermeld in artikel 57, of van de
voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, begrepen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte; - in de artikel 219 en 233, tweede lid, bedoelde verdoken meerwinsten, binnen de in datzelfde artikel
219, vierde lid, bedoelde voorwaarden, terug in de boekhouding worden opgenomen in een later boekjaar dan het boekjaar tijdens hetwelk de meerwinst werd verwezenlijkt.".
Art. 40. De artikelen 28 tot 39 treden in werking de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en zijn van toepassing op alle geschillen die nog niet definitief zijn afgesloten op de datum van deze inwerkingtreding.
Onderafdeling 3. - Liquidatiereserve
Art. 41. Artikel 21 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt aangevuld met een bepaling onder 11°, luidende:
"11° de dividenden bedoeld in artikel 209, in de mate dat hun toekenning of betaalbaarstelling voortkomt van een vermindering van de liquidatiereserve bedoeld in artikel 184quater, of de in het buitenland geïnde of verkregen dividenden in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.".
Art. 42. In artikel 22, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, worden de woorden "ingevolge artikel 171, 2°, f, 2° bis, 3°, 3° quater en 3° quinquies," vervangen door de woorden "ingevolge artikel 171, 2° bis, 3° en 3° quater tot 3° septies,".
Art. 43. In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in de bepaling onder 3°, worden de woorden "2° bis, 3° quater en 3° quinquies," vervangen door
de woorden "2° bis en 3° quater tot 3° septies,"; b) tussen de bepaling onder 3° sexies en de bepaling onder 4°, wordt een bepaling onder 3° septies
ingevoegd, luidende: "3° septies, tegen een aanslagvoet van 5 of 15 pct., de dividenden, andere dan deze bedoeld in artikel
209, in de mate dat hun toekenning of betaalbaarstelling voortkomt uit een aantasting van de liquidatiereserve bedoeld in artikel 184quater, of de in het buitenland geïnde of verkregen dividenden in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en naargelang het aangetaste gedeelte van deze reserves gedurende ten minste 5 jaar of minder dan 5 jaar, te rekenen vanaf de laatste dag van het betreffende belastbaar tijdperk, behouden is gebleven op de wijze bedoeld in artikel 184quater, derde lid;".
Art. 44. In Titel III, hoofdstuk II, afdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 184quater ingevoegd, luidende: "Art. 184quater. Een vennootschap die op grond van artikel 15 van het Wetboek van
vennootschappen, als kleine vennootschap wordt aangemerkt, kan een liquidatiereserve aanleggen. Deze liquidatiereserve wordt gevormd door een gedeelte of het geheel van de boekhoudkundige
winst na belasting over te boeken naar één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief. De liquidatiereserve moet op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief worden geboekt
en blijven en mag niet tot grondslag dienen voor enige beloning of toekenning. De belastingplichtige moet bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen vanaf het aanslagjaar
waarin de liquidatiereserve wordt aangelegd, een opgave voegen waarvan het model door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld. Indien een gedeelte van de liquidatiereserve wordt aangetast, worden de oudst gevormde reserves
geacht eerst te zijn aangetast.".
Art. 45. In artikel 198, § 1, 1°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de woorden "de ingevolge artikel 219bis en 219ter verschuldigde afzonderlijke aanslagen," vervangen door de woorden "de ingevolge artikel 219bis tot 219quater verschuldigde afzonderlijke aanslagen,".
Art. 46. In artikel 199 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 26 maart 1999, 13 december 2012 en 17 juni 2013, worden de woorden "de in artikel 21, 5°, 6° en 10°, vermelde inkomsten" vervangen door de woorden "de in artikel 21, 5°, 6°, 10°, en 11°, vermelde inkomsten".
Art. 47. In artikel 209, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) tussen de bepaling onder 1° en de bepaling onder 2°, wordt een bepaling onder 1° /1 ingevoegd,
luidende: "1° /1 vervolgens uit de liquidatiereserve bedoeld in artikel 184quater;"; b) in de bepaling onder 2° worden de woorden ", andere dan deze bedoeld in de bepaling onder 1°
/1," ingevoegd tussen de woorden "de voorheen gereserveerde winst" en de woorden "die reeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen".
Art. 48. In Titel III, hoofdstuk III, afdeling II, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 219quater ingevoegd, luidende: "Art. 219quater. Voor het belastbaar tijdperk waarin een liquidatiereserve wordt aangelegd zoals
bedoeld in artikel 184quater, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd. De grondslag van deze aanslag wordt gevormd door de winsten bedoeld in artikel 184quater, tweede
lid. De afzonderlijke aanslag is gelijk aan 10 pct. van de in het vorige lid vermelde grondslag. Deze afzonderlijke aanslag staat los van, en komt in voorkomend geval bovenop andere aanslagen
die overeenkomstig andere bepalingen van dit Wetboek of in voorkomend geval in uitvoering van bijzondere wetsbepalingen verschuldigd zijn.".
Art. 49. In artikel 269, § 1, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in de bepaling onder 1° worden de woorden "andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2°
tot 4° en 7°, " vervangen door de woorden "andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2° tot 4°, 7° en 8°, "; b) paragraaf 1 wordt aangevuld met een bepaling onder 8°, luidende: "8° op 5 of 15 pct., voor de dividenden, andere dan deze bedoeld in artikel 209, in de mate dat hun
toekenning of betaalbaarstelling voortkomt uit een aantasting van de liquidatiereserve bedoeld in artikel 184quater, of voor de dividenden van buitenlandse oorsprong die in België zijn geïnd of verkregen in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en naargelang het aangetaste gedeelte van deze reserves gedurende ten minste 5 jaar of minder dan 5 jaar, te rekenen vanaf de laatste dag van het betreffende belastbaar tijdperk, behouden is gebleven op de wijze bedoeld in artikel 184quater, derde lid.".
Art. 50. De artikelen 41 tot 43 en 49 zijn van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2015. De artikelen 44 tot 48 zijn van toepassing vanaf het aanslagjaar 2015.
Afdeling 3. - Steun aan de landbouw
Art. 51. In artikel 38 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt een bepaling onder 28° ingevoegd, luidende: "28° kapitaal- en interestsubsidies die, met inachtneming van de Europese reglementering inzake
staatssteun, door de bevoegde gewestelijke instellingen aan landbouwers worden betaald in het raam van de steun aan de landbouw, om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand
te brengen."; 2° de paragraaf 5, opgeheven bij de wet van 26 december 2013, wordt hersteld in de volgende
lezing: " § 5. In geval van vervreemding van één van de in § 1, eerste lid, 28°, vermelde vaste activa, anders
dan bij schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt de vrijstelling met betrekking tot dat vast actief niet meer verleend vanaf het belastbaar tijdperk waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden en wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van dit belastbaar tijdperk.".
Art. 52. In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 4°, i, wordt aangevuld met de woorden ", andere dan deze opgenomen onder
4° bis"; 2° een bepaling onder 4° bis wordt ingevoegd, luidende: "4° bis tegen een aanslagvoet van 12,5 pct., de zoogkoeienpremies en de premies in het kader van de
bedrijfstoeslagrechten ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;".
Art. 53. In artikel 217 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het artikel wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende: "4° 5 pct., met betrekking tot de kapitaal- en interestsubsidies die, met inachtneming van de
Europese reglementering inzake staatssteun, door de bevoegde gewestelijke instellingen aan landbouwers worden toegekend in het raam van de steun aan de landbouw, om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen."; 2° het artikel wordt aangevuld met drie leden, luidende: "Het in het eerste lid, 4°, vermelde tarief geldt als de subsidies betrekking hebben op investeringen
in materiële vaste activa of immateriële vaste activa die afschrijfbaar zijn en die niet als herbelegging worden aangemerkt krachtens de artikelen 44bis, 44ter, 47 en 194quater. Geen van de bij de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken noch enige compensatie met het verlies
van het belastbaar tijdperk mag worden verricht op de grondslag van de het eerste lid, 4°, vermelde belasting. In geval van vervreemding van een in het eerste lid, 4°, vermeld vast actief, anders dan bij
schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt de verlaagde belasting met betrekking tot dat vast actief niet meer verleend vanaf het belastbaar tijdperk waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden.".
Art. 54. In artikel 230 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt aangevuld met een bepaling onder 6°, luidende: "6° kapitaal- en interestsubsidies die, met inachtneming van de Europese reglementering inzake
staatssteun, door de bevoegde gewestelijke instellingen aan landbouwers, die in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtigen zijn, worden betaald in het raam van de steun aan de landbouw, om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen."; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid luidende: "In geval van vervreemding van één van de in het eerste lid, 6°, vermelde vaste activa, anders dan
bij schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt de vrijstelling met betrekking tot dat vast actief niet meer verleend vanaf het belastbaar tijdperk waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden en wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van dit belastbaar tijdperk.".
Art. 55. Artikel 246 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt aangevuld met vier leden, luidende: "In afwijking van het eerste lid, wordt het tarief bepaald op 5 pct., met betrekking tot de kapitaal-
en interestsubsidies die, met inachtneming van de Europese reglementering inzake staatssteun, door
de bevoegde gewestelijke instellingen aan landbouwers, die in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen zijn, worden toegekend in het raam van de steun aan de landbouw, om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen. Het in het derde lid vermelde tarief geldt als de subsidies betrekking hebben op investeringen in
materiële vaste activa of immateriële vaste activa die afschrijfbaar zijn en die niet als herbelegging worden aangemerkt krachtens de artikelen 44bis, 44ter, 47 en 194quater. Geen van de bij de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken noch enige compensatie voor het verlies
van het belastbaar tijdperk mag worden verricht op de grondslag van de in het derde lid vermelde belasting. In geval van vervreemding van een in het derde lid vermeld vast actief, anders dan bij schadegeval,
onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt het verlaagde tarief met betrekking tot dat vast actief niet meer verleend vanaf het belastbaar tijdperk waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden en wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van dit belastbaar tijdperk.".
Art. 56. Artikel 276 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende: "Geen voorheffing, noch forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting, noch belastingkrediet mag
worden verrekend met de in artikelen 217, eerste lid, 4°, en 246, derde lid, vermelde belasting.".
Art. 57. Artikel 463bis van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende: " § 3. Dit artikel is niet van toepassing op de belasting die berekend is overeenkomstig de artikelen
217, eerste lid, 4°, en 246, derde lid.".
Art. 58. De artikelen 51 en 54 zijn van toepassing op de kapitaal- en interestsubsidies die vanaf 2015 worden betaald. Artikel 52 is van toepassing op de premies die vanaf 2015 worden betaald. De artikelen 53 en 55 tot 57 zijn van toepassing op de kapitaal- en interestsubsidies die vanaf 2015
worden toegekend en voor zover die subsidies ten vroegste op 1 januari 2008 zijn betekend.
Afdeling 4. - Wijzigingen van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance
Art. 59. In artikel 5 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, worden in punt A de woorden "gelijk aan 18 pct." vervangen door de woorden "gelijk aan 20,4 pct." en wordt punt B opgeheven.
Art. 60. In artikel 6 van dezelfde wet worden de woorden "1 januari 2015" vervangen door de woorden "1 januari 2016" en wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 61. In artikel 9 van dezelfde wet worden in het punt B de woorden "20,15 pct." en "280 EUR" respectievelijk vervangen door de woorden "25,91 pct." en "360 EUR" en wordt punt C opgeheven.
Art. 62. In artikel 10 van dezelfde wet worden de woorden "1 januari 2015" vervangen door de woorden "1 januari 2016" en wordt het derde lid opgeheven.
Afdeling 5. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten inzake inkomstenbelastingen
Art. 63. Bekrachtigd worden met ingang van de dag van hun respectieve inwerkingtreding: 1° het koninklijk besluit van 15 december 2013 tot wijziging van het KB/WIB 92 inzake de
vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in toepassing van artikel 2757, vierde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; 2° het koninklijk besluit van 21 februari 2014 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de
bedrijfsvoorheffing; 3° het koninklijk besluit van 25 april 2014 tot wijziging van het KB/WIB 92 met betrekking tot het
vaststellen van het maximumbedrag van de vrijstelling inzake het sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut; 4° het koninklijk besluit van 13 juni 2014 tot uitvoering van artikel 16 van de wet van 15 mei 2014
houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance en van artikelen 2758 en 2759 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
5° het koninklijk besluit van 18 juni 2014 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing; 6° het koninklijk besluit van 17 juli 2014 tot wijziging van artikel 4 van het koninklijk besluit van 13
juni 2014 tot uitvoering van artikel 16 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance en van artikelen 2758 en 2759 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
HOOFDSTUK 2. - Belasting over de toegevoegde waarde
Afdeling 1. - Telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten aan niet-belastingplichtigen
Art. 64. Deze afdeling voorziet in de omzetting van artikel 5 van richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot wijziging van richtlijn 2006/112/EG wat de plaats van een dienst betreft.
Art. 65. In artikel 18, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 november 2009, wordt de bepaling onder 14° vervangen als volgt: "14° radio- en televisieomroepdiensten en telecommunicatiediensten. Als telecommunicatiediensten
worden beschouwd diensten die betrekking hebben op de transmissie, uitzending of ontvangst van signalen, tekst, beelden en geluiden of informatie van allerlei aard, via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische systemen, daaronder begrepen de overdracht en het verlenen van het recht om gebruik te maken van capaciteit voor een dergelijke transmissie, uitzending of ontvangst. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder telecommunicatiediensten mede verstaan het bieden van toegang tot wereldwijde informatienetten;".
Art. 66. In artikel 21bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van de 26 november 2009 en gewijzigd bij de wetten van 29 december 2010 en 17 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 9° vervangen als volgt: "9° de plaats waar de ontvanger van de dienst is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke
verblijfplaats heeft, wanneer de dienst tot voorwerp heeft: a) telecommunicatiediensten; b) radio- en televisieomroepdiensten; c) langs elektronische weg verrichte diensten;"; b) in paragraaf 2, 10°, worden de bepalingen onder i), j) en k) opgeheven; c) in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 11° opgeheven; d) in paragraaf 3, inleidende zin, worden de woorden "7° en 10°, a) tot j)" vervangen door de
woorden "7°, 9° en 10° ".
Art. 67. In artikel 27, § 3, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 december 2012, worden de woorden "in artikel 58bis" vervangen door de woorden "in de artikelen 58ter en 58quater".
Art. 68. In artikel 50, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 november 2009 wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt: "3° aan elke niet in België gevestigde belastingplichtige die handelingen verricht bedoeld in het
Wetboek waarvoor recht op aftrek is ontstaan en waarvoor hij krachtens de artikelen 51 en 52 schuldenaar is van de belasting in België, met uitzondering van de belastingplichtigen die uitsluitend diensten verrichten waarvoor zij gebruik maken van één van de bijzondere regelingen bedoeld in de artikelen 358bis tot en met 369duodecies van richtlijn 2006/112/EG;".
Art. 69. In artikel 53 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 januari 2004 en gewijzigd bij de programmawet van 27 april 2007 en de wet van 17 december 2012, wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, luidende: " § 1bis. Paragraaf 1 is niet van toepassing op: 1° de belastingplichtige die uitsluitend diensten verricht waarvoor hij gebruik maakt van de
bijzondere regeling bedoeld in de artikelen 358bis tot 369 van richtlijn 2006/112/EG; 2° de belastingplichtige die uitsluitend diensten verricht waarvoor hij gebruik maakt van de
bijzondere regeling bedoeld in de artikelen 369bis tot 369duodecies, van richtlijn 2006/112/EG en in België noch de zetel van zijn bedrijfsuitoefening, noch een vaste inrichting heeft gevestigd.".
Art. 70. In artikel 55, § 1, van hetzelfde Wetboek, wordt het eerste lid, vervangen bij de wet van 7 maart 2002 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 november 2009, vervangen als volgt: " § 1. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige moet, alvorens in België enige andere
handeling te verrichten dan een handeling waarvoor de belasting krachtens artikel 51, § 2, eerste lid, 1°, 2°, 5° en 6°, verschuldigd is door de medecontractant, en andere dan een handeling waarvoor de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58ter van toepassing is, door de minister van Financiën of zijn gemachtigde een in België gevestigde aansprakelijke vertegenwoordiger laten erkennen.".
Art. 71. In hoofdstuk IX, van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidende "Bijzondere regelingen voor telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten verricht voor niet-belastingplichtigen".
Art. 72. In afdeling 4, ingevoegd bij artikel 71, wordt een onderafdeling 1 ingevoegd, luidende "Definities".
Art. 73. In dezelfde onderafdeling 1, ingevoegd bij artikel 72, wordt het artikel 58bis, ingevoegd bij de wet van 22 april 2003, vervangen als volgt: "Art. 58bis. Voor de toepassing van de artikelen 58ter en 58quater wordt verstaan onder: 1° "telecommunicatiediensten" en "radio- en televisieomroepdiensten": de diensten bedoeld in
artikel 21bis, § 2, 9°, a) en b); 2° "elektronische diensten" en "langs elektronische weg verrichte diensten": de diensten bedoeld in
artikel 21bis, § 2, 9°, c); 3° "lidstaat van verbruik": de lidstaat waar overeenkomstig artikel 21bis, § 2, 9°, de
telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten geacht worden te worden verricht; 4° "aangifte": de aangifte waarin alle gegevens staan die nodig zijn om het bedrag van de in elke
lidstaat verschuldigde BTW vast te stellen.".
Art. 74. In afdeling 4, ingevoegd bij artikel 71, wordt een onderafdeling 2 ingevoegd, luidende "Bijzondere regeling voor diensten verricht door niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen".
Art. 75. In dezelfde onderafdeling 2, ingevoegd bij artikel 74, wordt een artikel 58ter ingevoegd, luidende: "Art. 58ter. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: 1° "niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige": een belastingplichtige die de zetel van
zijn bedrijfsuitoefening niet op het grondgebied van de Gemeenschap heeft gevestigd noch daar over een vaste inrichting beschikt, en ook niet voor BTW-doeleinden geïdentificeerd moet zijn; 2° "lidstaat van identificatie": de lidstaat die de niet in de Gemeenschap gevestigde
belastingplichtige verkiest te contacteren om opgave te doen van het begin van zijn activiteit als belastingplichtige op het grondgebied van de Gemeenschap. § 2. Elke niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die telecommunicatiediensten, radio-
en televisieomroepdiensten of elektronische diensten verricht voor een niet-belastingplichtige die in een lidstaat gevestigd is of er zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, mag gebruik maken van deze bijzondere regeling. Deze regeling is van toepassing op alle aldus in de Gemeenschap verrichte diensten. § 3. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die België kiest als lidstaat van
identificatie doet opgave van het begin van zijn activiteit als belastingplichtige aan het elektronisch
adres dat te dien einde gecreëerd werd door de minister van Financiën of zijn gemachtigde. Bovendien moet de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige de volgende inlichtingen
verschaffen: 1° naam; 2° postadres; 3° elektronische adressen, met inbegrip van websites; 4° in voorkomend geval, het nationale belastingnummer; 5° een verklaring dat hij niet voor BTW-doeleinden in de Gemeenschap geïdentificeerd is. Het BTW-identificatienummer dat aan de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige
wordt toegekend, wordt langs elektronische weg medegedeeld. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige deelt langs elektronische weg elke wijziging
mee met betrekking tot de verstrekte inlichtingen. § 4. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige doet langs elektronische weg opgave
van de beëindiging van zijn activiteit als belastingplichtige, alsook van wijziging ervan in die mate dat hij niet langer aan de voorwaarden voldoet om van deze bijzondere regeling gebruik te mogen maken. Het BTW-identificatienummer dat aan de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige
wordt toegekend, wordt doorgehaald indien: 1° de belastingplichtige meedeelt dat hij niet langer telecommunicatiediensten, radio- en
televisieomroepdiensten of elektronische diensten verricht; 2° er anderszins kan worden aangenomen dat zijn belastbare activiteit beëindigd is; 3° hij niet langer de voorwaarden vervult om van deze bijzondere regeling gebruik te mogen
maken; 4° hij bij voortduring niet aan de voorschriften van deze bijzondere regeling voldoet. § 5. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige dient langs elektronische weg een
aangifte in voor elk kalenderkwartaal, ongeacht of al dan niet telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten zijn verricht. Deze aangifte, opgesteld in euro, wordt uiterlijk twintig dagen na het verstrijken van elk kalenderkwartaal ingediend. Deze aangifte bevat het BTW-identificatienummer en, voor elke lidstaat van verbruik waar de BTW
verschuldigd is, het totale bedrag, de BTW niet inbegrepen, van de gedurende het tijdvak waarop zij betrekking heeft, verrichte telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten en het totale bedrag van de belasting daarover, opgesplitst naar belastingtarieven. De geldende BTW-tarieven en de totale verschuldigde belasting worden eveneens vermeld. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige voldoet de btw onder verwijzing naar de
betreffende aangifte op het moment dat de aangifte wordt ingediend, doch uiterlijk bij het verstrijken van de termijn waarbinnen deze aangifte moet worden ingediend. § 6. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige voert van alle handelingen waarop
deze bijzondere regeling van toepassing is, een boekhouding. Deze boekhouding moet voldoende gegevens bevatten om de belastingautoriteiten van de lidstaat van verbruik in staat te stellen de juistheid van de aangifte te bepalen. De gegevens vervat in de in het eerste lid bedoelde boekhouding moeten langs elektronische weg ter
inzage worden voorgelegd op ieder verzoek van de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde alsook op dat van de ambtenaren van de bevoegde administratie van de lidstaat van verbruik. Deze gegevens moeten worden bewaard gedurende tien jaar na afloop van het jaar waarin de dienst
is verricht. § 7. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige, die van deze bijzondere regeling
gebruik maakt, mag de belasting geheven van de aan hem geleverde goederen en verleende diensten niet in aftrek brengen in de in paragraaf 5 bedoelde aangifte. Niettemin kan hij de teruggaaf genieten bedoeld in artikel 76, § 2. § 8. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel, met name de na te leven
formaliteiten met betrekking tot de aangifte van de verrichte handelingen, de betaling van de verschuldigde belasting, het bijhouden van een gepaste boekhouding en de teruggaaf van de voorbelasting.".
Art. 76. In afdeling 4, ingevoegd bij artikel 71, wordt een onderafdeling 3 ingevoegd, luidende "Bijzondere regeling voor diensten verricht door in de Gemeenschap doch niet in de lidstaat van
verbruik gevestigde belastingplichtigen".
Art. 77. In dezelfde onderafdeling 3, ingevoegd bij artikel 76, wordt een artikel 58quater ingevoegd, luidende: "Art. 58quater. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: 1° "niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige": een belastingplichtige die de zetel
van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting op het grondgebied van de Gemeenschap heeft gevestigd, maar in de lidstaat van verbruik noch de zetel van zijn bedrijfsuitoefening, noch een vaste inrichting heeft; 2° "lidstaat van identificatie": de lidstaat waar de belastingplichtige de zetel van zijn
bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of, indien hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd, de lidstaat waar hij een vaste inrichting heeft. Indien de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft
gevestigd, maar daarin meer dan één vaste inrichting heeft, dan is de lidstaat van identificatie die lidstaat waar zich een vaste inrichting bevindt en waarin de belastingplichtige meldt dat hij van deze bijzondere regeling gebruik maakt. De belastingplichtige is gedurende het betreffende kalenderjaar en de twee daaropvolgende kalenderjaren aan deze keuze gebonden. § 2. Elke niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige die telecommunicatiediensten,
radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten verricht voor een niet-belastingplichtige die in een lidstaat gevestigd is of er zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, mag gebruik maken van deze bijzondere regeling. Deze regeling is van toepassing op alle aldus in de Gemeenschap verrichte diensten. § 3. De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige die de zetel van zijn
bedrijfsuitoefening in België heeft gevestigd of, indien hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet heeft gevestigd in de Gemeenschap, uitsluitend in België over een vaste inrichting beschikt, doet opgave van het begin van zijn onder deze bijzondere regeling vallende economische activiteit op het elektronische adres dat daarvoor door de minister van Financiën of zijn gemachtigde is gecreëerd. Indien de niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige de zetel van zijn
bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd, maar daarin meer dan één vaste inrichting heeft, en hij België kiest als lidstaat van identificatie, dan doet hij opgave van het begin van zijn onder deze bijzondere regeling vallende economische activiteit op het in het eerste lid bedoelde elektronische adres. Voor de belastbare handelingen die hij verricht in het kader van deze bijzondere regeling, maakt de
belastingplichtige gebruik van zijn BTW-identificatienummer dat aan hem werd toegekend overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 1°. § 4. De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige bedoeld in paragraaf 3, doet
eveneens langs elektronische weg opgave van de beëindiging van deze activiteit, alsook van wijziging ervan in die mate dat hij niet langer aan de voorwaarden voldoet om van deze bijzondere regeling gebruik te mogen maken. De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige wordt uitgesloten van deze
bijzondere regeling indien: 1° hij meldt dat hij niet langer telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten
verricht; 2° anderszins kan worden aangenomen dat zijn aan deze bijzondere regeling onderworpen
belastbare handelingen beëindigd zijn; 3° hij niet langer de voorwaarden vervult om van deze bijzondere regeling gebruik te mogen
maken; 4° hij bij voortduring niet voldoet aan de voorschriften van deze bijzondere regeling. § 5. De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige bedoeld in paragraaf 3, dient
langs elektronische weg een aangifte in voor elk kalenderkwartaal, ongeacht of al dan niet telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten zijn verricht. Deze aangifte, opgesteld in euro, wordt uiterlijk twintig dagen na het verstrijken van elk kalenderkwartaal ingediend. De aangifte bevat het BTW-identificatienummer en, voor elke lidstaat van verbruik waar de BTW
verschuldigd is, het totale bedrag, de BTW niet inbegrepen, van de gedurende het tijdvak waarop zij betrekking heeft, verrichte telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten en het totale bedrag van de belasting daarover, opgesplitst naar belastingtarieven. De geldende BTW-tarieven en de totale verschuldigde belasting worden eveneens
op de aangifte vermeld. Indien de belastingplichtige een of meer vaste inrichtingen heeft in andere lidstaten van waaruit de
diensten worden verricht, bevat de BTW-aangifte, naast de in het tweede lid bedoelde gegevens, tevens het totale bedrag van de telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten die onder deze bijzondere regeling vallen per lidstaat waar hij een vaste inrichting heeft gevestigd en uitgesplitst naar lidstaat van verbruik, alsmede het individueel BTW-identificatienummer of het fiscaal registratienummer van deze inrichting. De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige voldoet de BTW onder verwijzing
naar de betreffende aangifte op het moment dat de aangifte wordt ingediend, doch uiterlijk bij het verstrijken van de termijn waarbinnen deze aangifte moet worden ingediend. § 6. De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige bedoeld in paragraaf 3, voert
van alle handelingen waarop deze bijzondere regeling van toepassing is, een boekhouding. Deze boekhouding moet voldoende gegevens bevatten om de belastingautoriteiten van de lidstaat van verbruik in staat te stellen de juistheid van de aangifte te bepalen. De gegevens vervat in de in het eerste lid bedoelde boekhouding moeten langs elektronische weg ter
inzage worden voorgelegd op ieder verzoek van de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde alsook op dat van de ambtenaren van de bevoegde administratie van de lidstaat van verbruik. Deze gegevens moeten worden bewaard gedurende tien jaar na afloop van het jaar waarin de dienst
is verricht. § 7. De niet in België gevestigde belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruik maakt,
mag de belasting geheven van de aan hem geleverde goederen en verleende diensten niet in aftrek brengen in de in paragraaf 5 bedoelde aangifte. De niet in België gevestigde belastingplichtige kan niettemin de teruggaaf genieten bedoeld in artikel
76, § 2. Indien de niet in België gevestigde belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruik
maakt, echter in België ook handelingen verricht, die niet aan deze bijzondere regeling onderworpen zijn en waarvoor hij overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, voor BTW-doeleinden moet geïdentificeerd zijn, brengt hij de belasting die verband houdt met de aan deze bijzondere regeling onderworpen handelingen in aftrek in de aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°. § 8. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel, met name de na te leven
formaliteiten met betrekking tot de aangifte van de verrichte handelingen, de betaling van de verschuldigde belasting, het bijhouden van een gepaste boekhouding en de teruggaaf van de voorbelasting.".
Art. 78. Artikel 91, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 28 januari 2004, wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende: "4° binnen de termijn die ter uitvoering van de artikelen 367, eerste alinea en 369decies, eerste
alinea, van richtlijn 2006/112/EG, is gesteld.".
Art. 79. Artikel 109 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 oktober 1998, opgeheven bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, hersteld bij de wet van 22 april 2003 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 oktober 2008, wordt opgeheven.
Art. 80. De artikelen 64 tot 79 treden in werking op 1 januari 2015.
Afdeling 2. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 37, § 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde
Art. 81. Bekrachtigd worden met ingang van hun respectieve dag van inwerkingtreding: 1° de artikelen 22 tot 28 van het koninklijk besluit van 30 april 2013 tot wijziging van de koninklijke
besluiten nrs 1, 2, 3, 4, 7, 10, 13, 14, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 31, 39, 46, 48, 51, 53, 54 en 56 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde; 2° het koninklijk besluit van 21 december 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20
juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven; 3° artikel 2 van het koninklijk besluit van 21 maart 2014 tot wijziging van de koninklijke besluiten
nrs. 4 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde.
HOOFDSTUK 3. - Accijnzen
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken
Art. 82. In artikel 9 van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste streepje, onder de titel "niet-mousserende wijn", worden de woorden
"bijzondere accijns: 56,9700 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns: 57,2440 EUR"; 2° in paragraaf 1, tweede streepje, onder de titel "mousserende wijn", worden de woorden
"bijzondere accijns: 194,9400 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns: 195,8775 EUR"; 3° in paragraaf 3, worden de woorden "een bijzondere accijns van 18,0360 EUR" vervangen door
de woorden "een bijzondere accijns van 18,2049 EUR".
Art. 83. In artikel 12 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste streepje, onder de titel "niet-mousserende dranken", worden de woorden
"bijzondere accijns: 56,9700 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns: 57,2440 EUR"; 2° in paragraaf 1, tweede streepje, onder de titel "mousserende dranken", worden de woorden
"bijzondere accijns: 194,9400 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns: 195,8775 EUR"; 3° in paragraaf 3, worden de woorden "een bijzondere accijns van 18,0360 EUR" vervangen door
de woorden "een bijzondere accijns van 18,2049 EUR".
Art. 84. In artikel 15 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, worden de woorden "een bijzondere accijns van 52,9487 EUR" vervangen door
de woorden "een bijzondere accijns van 53,5886 EUR"; 2° in paragraaf 2, worden de woorden "een bijzondere accijns van 42,8642 EUR" vervangen door
de woorden "een bijzondere accijns van 43,4233 EUR"; 3° in paragraaf 3, a), worden de woorden "bijzondere accijns: 128,0087 EUR" vervangen door de
woorden "bijzondere accijns: 128,8512 EUR"; 4° in paragraaf 3, b), worden de woorden "bijzondere accijns: 147,8402 EUR" vervangen door de
woorden "bijzondere accijns: 148,6827 EUR" .
Art. 85. In artikel 17 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de woorden "bijzondere accijns: 1 895,8558 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns: 1 901,5770 EUR.".
Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 21 december 2009 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie
Art. 86. In artikel 13, § 1, van de wet van 21 december 2009 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder b), worden de woorden "3,7184 euro per hectoliter" vervangen door de
woorden "3,7284 euro per hectoliter"; 2° in de bepaling onder d), eerste streepje, worden de woorden "22,3104 euro per hectoliter"
vervangen door de woorden "22,3706 euro per hectoliter"; 3° in de bepaling onder d), tweede streepje, worden de woorden "37,1840 euro per 100 kg
nettogewicht" vervangen door de woorden "37,2844 euro per 100 kg nettogewicht" .
Art. 87. In artikel 14, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder a), worden de woorden "0,1983 euro per kg nettogewicht" vervangen door
de woorden "0,1988 euro per kg nettogewicht";
2° in de bepaling onder b), worden de woorden "0,2479 euro per kg nettogewicht" vervangen door de woorden "0,2486 euro per kg nettogewicht"; 3° in de bepaling onder c), worden de woorden "0,6941 euro per kg nettogewicht" vervangen door
de woorden "0,6960 euro per kg nettogewicht".
Afdeling 3. - Wijzigingen van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de Federale Staatsstructuur
Art. 88. Het opschrift van Boek III van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de Federale Staatsstructuur wordt vervangen als volgt: "BOEK III. - Verpakkingsheffing" .
Art. 89. In artikel 369 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 11° wordt opgeheven; 2° de bepaling onder 11° bis wordt opgeheven; 3° de bepaling onder 12° wordt vervangen als volgt: "12° belastingplichtige: hetzij de schuldenaar van de accijns wanneer de inning van de
verpakkingsheffing samenvalt met de inning van de accijns, hetzij de natuurlijke of rechtspersoon die dranken verpakt in individuele verpakkingen wanneer de accijns voorafgaandelijk werd betaald op deze dranken;"; 4° de bepaling onder 20° wordt opgeheven.
Art. 90. Hoofdstuk VI van dezelfde wet, dat artikel 381, ingevoegd bij de wet van 27 april 2005, bevat, wordt opgeheven.
Art. 91. In artikel 390/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 augustus 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "en milieuheffing" opgeheven; 2° in paragraaf 12, worden de woorden "en milieuheffing" opgeheven; 3° in paragraaf 13, worden de woorden "en milieuheffing" opgeheven; 4° in paragraaf 25, worden de woorden "en milieuheffing" opgeheven.
Art. 92. Artikel 393 van dezelfde wet, vervangen bij de programmawet van 27 december 2012, wordt vervangen als volgt: "Art. 393. § 1. De Algemene Administratie der douane en accijnzen is belast met de inning en de
controle van de verpakkingsheffing. Voor de inning en de controle op de verpakkingsheffing beschikken de ambtenaren der douane en
accijnzen over de middelen en de bevoegdheden die hun inzake accijnzen worden verleend door de algemene wet inzake douane en accijnzen en door de bijzondere accijnswetten. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de ambtenaren van
de Algemene Administratie der douane en accijnzen alsmede de leden van de federale en van de lokale politie bevoegd om, alleen, alle inbreuken op deze wet op te sporen en vast te stellen. § 2. De ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën evenals de ambtenaren van de
inspectiediensten van de Federale Overheidsdiensten Economie, KMO, Middenstand en Energie en Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, stellen de Algemene Administratie der douane en accijnzen onmiddellijk in kennis van elke inbreuk op de wetgeving betreffende de verpakkingsheffing die zij tijdens hun respectievelijke controles vaststellen." .
Art. 93. Artikel 395 van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 17 juni 2013, wordt vervangen als volgt: "Art. 395. Elke inbreuk op de bepalingen van deze wet waardoor de verpakkingsheffing opeisbaar
wordt, wordt bestraft met een geldboete van vijf- tot tienmaal de in het spel zijnde rechten zonder dat ze minder mag bedragen dan 250,00 euro en onverminderd de betaling van de verschuldigde heffing. Onverminderd de bij dit artikel en bij de artikelen 396 en 397 bepaalde straffen is de
verpakkingsheffing altijd opeisbaar, met uitzondering van de verpakkingsheffing verschuldigd op goederen die, naar aanleiding van de vaststelling van een overtreding op basis van het bepaalde in het
eerste lid, effectief worden in beslag genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan. De op de verbeurdverklaarde of afgestane goederen niet meer opeisbare verpakkingsheffing zal
niettemin als basis dienen voor de berekening van de op te leggen boeten." .
Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak
Art. 94. In artikel 3 van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, 2°, b), worden de woorden "4,57 percent" vervangen door de woorden "0,00
percent"; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt: " § 2. Naast de in § 1, 2° en 3°, bepaalde ad valorem accijns en ad valorem bijzondere accijns
worden sigaretten en rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak die hier te lande tot verbruik werden uitgeslagen, onderworpen aan een specifieke accijns en een specifieke bijzondere accijns, die als volgt zijn vastgesteld: a) voor sigaretten: - accijns: 6,8914 euro per 1 000 stuks; - bijzondere accijns: 30,0000 euro per 1 000 stuks; b) voor rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak: - accijns: 0,0000 euro per kilogram; - bijzondere accijns: 16,5000 euro per kilogram."; 3° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt: " § 3. Voor de sigaretten mag het totaal van de accijnzen en van de bijzondere accijnzen, geheven
overeenkomstig § 1, 2°, en § 2, a), in geen geval minder bedragen dan 154,4645 euro per 1000 stuks."; 4° paragraaf 4, eerste lid, wordt vervangen als volgt: " § 4. Voor de rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak
mag het totaal van de accijnzen en van de bijzondere accijnzen, geheven overeenkomstig § 1, 3°, en § 2, b), in geen geval minder bedragen dan 52,0747 euro per kilogram.".
Afdeling 5. - Wijzigingen van de programmawet van 27 december 2004
Art. 95. Artikel 419 van de programmawet van 27 december 2004, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt vervangen als volgt: "a) gelode benzine van de GN-codes 2710 11 31, 2710 11 51 en 2710 11 59: accijns: 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15° C; bijzondere accijns: 365,3455 euro per 1 000 liter bij 15° C; bijdrage op de energie: 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15° C; b) ongelode benzine van de GN-code 2710 11 49: i) met een hoog zwavelgehalte en aromatische verbindingen: accijns: 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 356,2209 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; ii) met een laag zwavelgehalte en aromatische verbindingen: accijns: 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 341,1804 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; c) ongelode benzine van de GN-codes 2710 11 41 en 2710 11 45: accijns: 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 341,1804 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; d) kerosine van de GN-codes 2710 19 21 en 2710 19 25: i) gebruikt als motorbrandstof: accijns: 294,9933 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 304,9457 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden:
accijns: 18,5920 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 4,1492 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof: * zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 19,4356 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; * niet-zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 19,4356 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; e) gasolie van de GN codes 2710 19 41, 2710 19 45 en 2710 19 49 met een zwavelgehalte van meer
dan 10 mg/kg: i) gebruikt als motorbrandstof: accijns: 198,3148 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 230,6949 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 14,8736 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden: accijns: 18,5920 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 4,1492 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof: * zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; controleretributie: 10 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 8,5353 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; * niet-zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; controleretributie: 10 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 8,5353 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; f) gasolie van de GN code 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg: i) gebruikt als motorbrandstof: accijns: 198,3148 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 215,6544 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 14,8736 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden: accijns: 18,5920 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 4,1492 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof: * zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; controleretributie: 10 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 7,1484 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; * niet-zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; controleretributie: 10 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 7,1484 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; g) zware stookolie van de GN codes 2710 19 61 tot en met 2710 19 69: * zakelijk gebruik (met uitzondering van het gebruik voor de productie van elektriciteit): accijns: 13 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 3,2437 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 kg;
* niet-zakelijk gebruik: accijns: 13 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 3,2437 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 kg; * gebruik voor de productie van elektriciteit: accijns: 13 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 3,2437 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 kg; h) vloeibaar petroleumgas van de GN codes 2711 12 11 tot en met 2711 19 00: i) gebruikt als motorbrandstof: accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 kg; ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden: accijns: 37,1840 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 7,2156 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 kg; iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof: * zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: voor butaan van de GN-code 2711 13: 18,5230 euro per 1 000 kg; voor propaan van de GN- code 2711 12: 18,7913 euro per 1 000 kg; * niet-zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: voor butaan van de GN-code 2711 13: 18,5230 euro per 1 000 kg; voor propaan van de GN-code 2711 12: 18,7913 euro per 1 000 kg; i) aardgas van de GN codes 2711 11 00 en 2711 21 00: i) gebruikt als motorbrandstof: accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijzondere accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijdrage op de energie: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden: accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijzondere accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijdrage op de energie: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof: * zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijzondere accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijdrage op de energie: 0,9916 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); * niet-zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijzondere accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijdrage op de energie: 0,9916 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); j) kolen, cokes en bruinkool van de GN codes 2701, 2702 en 2704: accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 8,6841 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: 3 euro per 1 000 kg; k) elektriciteit van de GN code 2716: zakelijk gebruik: - geleverd aan een eindgebruiker aangesloten op het transport- of verdelingsnetwerk waarvan de
nominale spanning meer is dan 1 kV, met inbegrip van een eindgebruiker die geïdentificeerd wordt als een met hoogspanning gelijkgestelde afnemer: accijns: 0 euro per MWh;
bijzondere accijns: 0 euro per MWh; bijdrage op de energie: 0 euro per MWh; - geleverd aan een eindgebruiker aangesloten op het transport- of verdelingsnetwerk waarvan de
nominale spanning gelijk is aan of minder is dan 1 kV: accijns: 0 euro per MWh; bijzondere accijns: 0 euro per MWh; bijdrage op de energie: 1,9140 euro per MWh; - niet-zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per MWh; bijzondere accijns: 0 euro per MWh; bijdrage op de energie: 1,9140 euro per MWh.".
Art. 96. Artikel 420, §§ 5 tot 8, van dezelfde programmawet wordt vervangen als volgt: " § 5. Voor de toepassing van het tarief betreffende "zakelijk gebruik", bedoeld in artikel 419, d) tot
en met i) en k), moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: Het moet gaan om het zakelijk gebruik van een bedrijf, dit is het verbruik van een bedrijf dat
zelfstandig, ongeacht op welke plaats, leveringen van goederen en diensten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die economische activiteiten. De economische activiteiten omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of
dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije beroepen. De Staat, lokale en regionale overheden en andere publiekrechtelijke lichamen worden niet als
bedrijf aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten. Wanneer deze lichamen evenwel zodanige werkzaamheden of handelingen verrichten, worden zij
daarvoor als bedrijf aangemerkt, indien een behandeling als niet-bedrijf tot concurrentieverstoringen van enige betekenis zou leiden. Als "bedrijf" kan niet worden beschouwd een eenheid kleiner dan een afdeling van een bedrijf of
een juridische entiteit die uit organisatorisch oogpunt een onafhankelijke exploitatie vormt, dat wil zeggen een eenheid die op eigen kracht kan functioneren. Waar zakelijk en niet-zakelijk gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid
van elk type gebruik; indien het zakelijk of het niet-zakelijk gebruik van weinig belang is, kan het evenwel als nihil worden behandeld. § 6. Voor de toepassing van artikel 419, k), moet onder "een met hoogspanning gelijkgestelde
afnemer" worden verstaan, een eindgebruiker die wordt gevoed via een zelf gefinancierde geïndividualiseerde kabel vanuit een transformatorcabine die deel uitmaakt van het hoogspanningsnetwerk. Deze klanten worden als dusdanig geïdentificeerd door de netbeheerder.".
Art. 97. In artikel 429, § 5, van dezelfde programmawet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de inleidende zin van de bepaling onder 1) wordt vervangen als volgt: "1) De gasolie bedoeld in artikel 419, f), i), kan genieten van een vrijstelling van de bijzondere
accijns ten belope van een bedrag van 76,3000 euro per 1 000 liter bij 15 ° C, aan de hand van een terugbetaling, indien deze gasolie wordt gebruikt voor:"; b) de bepaling onder 6) wordt opgeheven.
Afdeling 6. - Inwerkingtreding
Art. 98. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 4. - Rechten en taksen
Art. 99. In artikel 121 van het Wetboek diverse rechten en taksen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in paragraaf 1, eerste lid, 2°, worden de woorden "2,20 per duizend" vervangen door de woorden
"2,70 per duizend"; b) in paragraaf 1, tweede lid, en in paragraaf 2, worden de woorden "0,65 pct." telkens vervangen
door de woorden "1,32 pct.".
Art. 100. In artikel 122, 1°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 juni 2012, worden de woorden "2,20 per duizend of 0,65 pct." vervangen door de woorden "2,70 per duizend of 1,32 pct.".
Art. 101. In artikel 124 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 28 april 2005 en gewijzigd bij de wetten van 28 december 2011 en 22 juni 2012, worden de woorden "voor welke verrichtingen dat bedrag op 650 euro wordt gebracht, en voor de verrichtingen met kapitalisatieaandelen, voor welke verrichtingen dat bedrag op 975 euro wordt gebracht" vervangen door de woorden "voor welke verrichtingen dat bedrag op 800 euro wordt gebracht, en voor de verrichtingen met kapitalisatieaandelen, voor welke verrichtingen dat bedrag op 2 000 euro wordt gebracht".
Art. 102. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 5. - Pensioensparen
Afdeling 1. - Taks op het lange termijnsparen
Art. 103. In artikel 185 van het Wetboek diverse rechten en taksen, vervangen bij de wet van 22 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd luidende: " § 2/1. In afwijking van § 2 wordt de taks vastgesteld op 8 pct. voor de theoretische afkoopwaarde
van de spaarverzekeringen in het kader van pensioensparen en op het spaartegoed geplaatst op een collectieve of individuele spaarrekening gevestigd voor het pensioensparen."; 2° in paragraaf 3 worden de woorden "de §§ 1 en 2" vervangen door de woorden "de §§ 2 en 2/1"; 3° er wordt een paragraaf 4 ingevoegd, luidende: " § 4. Gedurende de jaren 2015 tot 2019 wordt elk jaar een vervroegde inning van 1 pct. uitgevoerd
van de taks als bedoeld in § 2/1.".
Art. 104. In artikel 186 van hetzelfde Wetboek, wordt paragraaf 3, opgeheven bij de wet 20 januari 1999, hersteld als volgt: " § 3. De vervroegde inning bedoeld bij artikel 185, § 4, wordt berekend: 1° wat de spaarverzekeringen in het kader van pensioensparen betreft, op het bedrag van de
theoretische afkoopwaarde, samengesteld door de premies, bijdragen of stortingen, zoals vastgesteld op 31 december 2014; 2° wat de spaarrekeningen betreft, op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen, zoals
vastgesteld op 31 december 2014. Indien de taks op het lange termijnsparen betaalbaar is tijdens de jaren 2015 tot 2019 krachtens
artikel 184 van het Wetboek diverse rechten en taksen, is de vervroegde inning betaalbaar tot het jaar voorafgaand aan het tijdstip van de betaling van de taks. Het bedrag van de vervroegde inning wordt afgetrokken van de taks verschuldigd op het tijdstip
bepaald bij artikel 184.".
Art. 105. In artikel 1873, § 1, van hetzelfde Wetboek, wordt tussen het eerste en het tweede lid, een lid ingevoegd luidende: "De vervroegde inning, bedoeld bij artikel 185, § 4, is betaalbaar uiterlijk op 30 september van elk
der jaren 2015 tot 2019.".
Art. 106. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2015.
Afdeling 2. - Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 107. In artikel 39, § 2, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992 en 22 december 2009, worden de woorden ", met uitzondering van de vervroegde inning van de taks, bepaald bij artikel 185, § 4 van dat wetboek," ingevoegd tussen de woorden "het Wetboek diverse rechten en taksen" en de woorden "of in artikel 119 van de wet van 28 december 1992.".
Art. 108. In artikel 1459, tweede lid van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden "ingevolge artikel 171, 2°, e," vervangen door de woorden "ingevolge artikel 171, 1° bis,".
Art. 109. In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in de bepaling onder 1°, g, worden de woorden "als vermeld in 2°, e," vervangen door de
woorden "als vermeld in 1° bis,"; b) er wordt een bepaling onder 1° bis ingevoegd, luidende: "1° bis tegen een aanslagvoet van 8 pct.: spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden gevormd in
het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, wanneer zij aan de rechthebbende worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan, naar aanleiding van zijn toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is; "; c) de bepaling onder 2°, e, wordt opgeheven.
Art. 110. Artikel 171, 1° bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 19 december 2014, wordt vervangen als volgt: "1° bis tegen een aanslagvoet van 8 pct.: spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden gevormd in
het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, wanneer zij aan de rechthebbende worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;".
Art. 111. In de inleidende zin van artikel 174 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden "van artikel 171, 2°, e," vervangen door de woorden "van artikel 171, 1° bis,".
Art. 112. In artikel 276 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "het belastingkrediet." vervangen door de woorden "de
belastingkredieten."; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende: "Voor de toepassing van de artikelen 175, 296, 304, § 2, en 376, § 3, 1°, wordt het bedrag van de 1 tot
5 vervroegde inningen van de taks op het lange termijnsparen toegepast in de loop van de jaren 2015 tot 2019 beoogd in de artikelen 185, § 4, en 186, § 3, van het Wetboek van de diverse rechten en taksen, op de vastgestelde theoretische afkoopwaarde of de spaartegoeden geplaatst tot 31 december 2014 in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, of in de artikelen 104, eerste lid, 10°, en 117, alvorens deze artikelen respectievelijk werden opgeheven bij artikel 81, 2°, en 85 van de wet van 28 december 1992, ten belope van het totale werkelijk geïnde bedrag, beschouwd als ingehouden bedrijfsvoorheffing. Evenwel zal een overschot van de vervroegde inning van de voormelde taks in geen enkel geval het voorwerp kunnen uitmaken van een terugbetaling aan de belastingplichtige.".
Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 113. De artikelen 107 tot 109, 111 en 112 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2016. Artikel 110 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2018.
TITEL 3. - Economie
HOOFDSTUK 1. - Begrotingsfonds Controle en transparantie van auteursrechten en naburige rechten
Art. 114. In de deelrubriek "32.20 Fonds voor de financiering van de controle van vennootschappen voor het beheer van auteursrechten en naburige rechten" van de tabel gevoegd bij de organieke wet
van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 10 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de benaming van het fonds worden de woorden "de controle van vennootschappen voor het
beheer van auteursrechten en naburige rechten", vervangen door de woorden "de transparantie van het auteursrecht en de naburige rechten"; 2° in de rubriek "Aard van de toegewezen ontvangsten" wordt de zin "Jaarlijkse bijdrage voor de
financiering van de controle van de beheersvennootschappen bij toepassing van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten.", vervangen als volgt: "Jaarlijkse bijdrage bestemd voor het financieren van de regulering van het auteursrecht en de naburige rechten, de controle op de beheersvennootschappen en de economische analyse van het auteursrecht en de naburige rechten, bij toepassing van de artikelen XI.274 tot XI.285 van boek XI van het Wetboek economisch recht."; 3° in de rubriek "Aard van de toegestane uitgaven" wordt de zin "Betaling van uitgaven die de
Federale overheidsdienst tot wiens bevoegdheid het auteursrecht behoort, op zich moet nemen, bij toepassing van de bepalingen van hoofdstuk VII van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of van de uitvoeringsbesluiten ervan." vervangen als volgt: "Betaling van de uitgaven ten laste van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor het auteursrecht, bij toepassing van de bepalingen van de artikelen XI.274 tot XI.285 van boek XI van het Wetboek economisch recht of van zijn uitvoeringsbesluiten.".
Art. 115. Artikel 31 van de wet van 19 april 2014 houdende invoeging van boek XI, "Intellectuele eigendom" in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van bepalingen eigen aan boek XI in de boeken I, XV en XVII van hetzelfde Wetboek, wordt opgeheven.
Art. 116. Artikel 114 treedt in werking op 1 januari 2015. Artikel 115 en het huidig artikel treden in werking op 31 december 2014.
HOOFDSTUK 2. - Energie
Art. 117. In artikel 14, § 8, van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013 tot wijziging van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° een lid wordt ingevoegd tussen het tiende en het elfde lid, luidende als volgt: "Het globaal bedrag van de basisrepartitiebijdrage voor het jaar 2014 wordt vastgesteld op 250
miljoen euro. Dit bedrag zal worden aangewend voor de Middelenbegroting."; 2° tussen het twintigste en eenentwintigste lid, die het tweeëntwintigste en vijfentwintigste lid
worden, worden twee leden ingevoegd, luidende: "Voor het jaar 2014 draagt de kernprovisievennootschap de basisrepartitiebijdrage bedoeld in
artikel 14, § 8, elfde lid, alsook de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, twaalfde lid, over, volgens dezelfde modaliteiten als deze voorzien in het vijftiende lid en uiterlijk op 31 december 2014. In afwijking van de bepalingen van het vijftiende lid worden de basisrepartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, elfde lid, en de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, twaalfde lid, overgeschreven op bankrekening 679-2003169-22 ter attentie van de FOD Financiën. In afwijking van het vijftiende lid moet, voor het jaar 2014, het bedrag van de
basisrepartitiebijdrage en de individuele aanvullende repartitiebijdrage worden betaald door de kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en elke andere vennootschap bedoeld in artikel 24, § 1, aan de kernprovisievennootschap op uiterlijk 31 januari 2015.".
Art. 118. In artikel 14, § 8, van dezelfde wet, zoals ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en laatstelijk gewijzigd bij artikel 117 van de programmawet van 19 december 2014, wordt, tussen het elfde lid en het twaalfde lid, dat het dertiende lid wordt, een lid ingevoegd, luidende: "Het globaal bedrag van de aanvullende repartitiebijdrage voor het jaar 2014 is vastgesteld op 350
miljoen euro. Op dat bedrag wordt een degressieve vermindering toegepast zoals gepreciseerd in paragraaf 11 van onderhavig artikel, dat ook de andere nadere regels inzake de inning bepaalt. Het
aldus geïnde nettobedrag zal worden aangewend voor de Middelenbegroting.".
Art. 119. Artikel 14, § 8, van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidend: "Voor de toepassing van artikel 49 van het WIB/92, wordt de aftrek van de repartitiebijdrage voor
het jaar 2014 toegepast op de belastbare inkomens van het belastbare tijdperk 2014.".
Art. 120. In artikel 14, § 11, vierde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2012 en gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "elfde, zeventiende en achttiende lid" worden vervangen door de woorden
"dertiende, drieëntwintigste en vierentwintigste lid"; 2° de woorden "elfde, eenentwintigste en tweeëntwintigste lid" worden vervangen door de woorden
"dertiende, vijfentwintigste en zesentwintigste lid".
Art. 121. Artikel 14 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013 tot wijziging van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales, wordt aangevuld met een paragraaf 13, luidende: " § 13. Voor het jaar 2014, wordt een vermindering toegepast ten belope van 14,43 percent op het
brutobedrag van de basisrepartitiebijdrage bedoeld in paragraaf 8, elfde lid, en op het brutobedrag van de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in paragraaf 8, twaalfde lid. Dit percentage stemt overeen met de periode van onbeschikbaarheid van het nucleaire park omwille van de door het Federaal Agentschap voor de Nucleaire Controle vastgestelde veiligheidsredenen, vanaf 1 januari 2013 tot 3 juni 2013 wat betreft de kerncentrale Doel 3 en vanaf 1 januari 2013 tot 7 juni 2013 wat betreft de kerncentrale Tihange 2.".
Art. 122. In artikel 22bis, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013 tot wijziging van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales, worden de woorden "eerste tot twaalfde lid" vervangen door de woorden "eerste tot veertiende lid".
Art. 123. Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
TITEL 4. - Overheidsbedrijven
HOOFDSTUK 1. - Bijdrage betreffende de kinderbijslag
Art. 124.De overheidsbedrijven vermeld in artikel 1, § 4, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven met uitsluiting van NMBS en Infrabel, alsook HR Rail, NV van publiek recht, voor de Belgische Spoorwegen betalen vanaf 2015 ieder een bijdrage aan de Staat. [1 Voor 2015 wordt deze bijdrage voor iedere onderneming vastgesteld als volgt : 1° BPost : een bedrag van 13.609.000 euro; 2° [2 Proximus]2 : een bedrag van 4.134.000 euro; 3° Belgocontrol : een bedrag van 273.000 euro; 4° HR Rail : een bedrag van 57.439.000 euro. Voor 2016 en de volgende jaren is het door iedere onderneming te storten bedrag gelijk aan het
bedrag vermeld in het tweede lid, geïndexeerd en proportioneel aangepast aan de evolutie van het aantal statutaire werknemers van elke betrokken onderneming.
De indexering wordt berekend in functie van de evolutie van de index die van toepassing is op de lonen van de openbare dienst van december van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken jaar, vergeleken met de referentie-index van december 2014.
Het aantal werknemers dat in rekening wordt gebracht is het aantal werknemers die statutaire ambtenaren zijn op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken jaar, vergeleken met het referentie-aantal werknemers op 31 december 2014. Het aantal werknemers wordt uitgedrukt in voltijdse equivalenten en wordt ieder jaar door de betrokken ondernemingen meegedeeld aan de
Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer uiterlijk op 31 maart.]1 Iedere onderneming stort uiterlijk op 30 juni van het betrokken jaar de in het eerste lid bedoelde
bijdrage aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, volgens de instructies vermeld op de factuur. De bedragen die niet tegen de vastgestelde vervaldag gestort zijn, geven van rechtswege en zonder
ingebrekestelling aanleiding tot de wettelijke verwijlintresten. Deze intresten worden berekend op basis van het aantal kalenderdagen waarmee de vervaldag wordt overschreden. ---------- (1)<W 2015-08-10/03, art. 101, 003; Inwerkingtreding : 28-08-2015> (2)<W 2015-08-10/26, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 22-06-2015 (zie KB 2015-09-11/02, art. 1)>
HOOFDSTUK 2. - Afschaffen van het Fonds voor Spoorweginvesteringen
Art. 125. Artikel 288 van de programmawet (I) van 27 december 2006 wordt opgeheven.
HOOFDSTUK 3. - Inwerkingtreding
Art. 126. Deze titel treedt in werking op 1 januari 2015.
TITEL 5. - Volksgezondheid
HOOFDSTUK 1. - Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu - DG Dier, Plant en Voeding
Afdeling 1. - Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen
Art. 127. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 april 2014, wordt de tekst in de deelrubriek "25.5 - Fonds voor de productie en de bescherming van planten en plantaardige producten", onder de vermelding "Aard van de toegestane uitgaven", aangevuld met een lid, luidende: "Personeels- en werkingskosten.".
Afdeling 2. - Verplichte bijdragen voor het Begrotingsfonds voor de Gezondheid en de Kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten - sector varkens
Art. 128. In artikel 26 van de programmawet (I) van 29 maart 2012 worden het tweede en het derde lid vervangen als volgt: "Voor de berekening van het bedrag van deze bijdragen wordt rekening gehouden met de gegevens
over fokvarkensplaatsen, vleesvarkensplaatsen en aan- of verkoop van biggen, die door de verantwoordelijke worden vermeld bij de aanvraag tot toelating van het varkensbedrijf in toepassing van het koninklijk besluit van 1 juli 2014 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor varkens en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor varkensbedrijven.".
Art. 129. De artikelen 2/1 en 3/1 van het koninklijk besluit van 21 december 1999 betreffende de verplichte bijdragen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten vastgesteld volgens de sanitaire risico's verbonden aan bedrijven waar varkens gehouden worden, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 september 2009, worden opgeheven.
Afdeling 3. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 21 december 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 februari 2005 tot vaststelling van de verplichte bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, sector zuivel
Art. 130. Het koninklijk besluit van 21 december 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 februari 2005 tot vaststelling van de verplichte bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, sector zuivel, wordt
bekrachtigd met ingang van 1 januari 2014.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen
Art. 131. In artikel 225, § 1, eerste lid, van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder 4° worden de woorden "58,00 euro" vervangen door de woorden "212,00
euro"; 2° in de bepaling onder 5° worden de woorden "58,00 euro" vervangen door de woorden "212,00
euro"; 3° in de bepaling onder 6° worden de woorden "58,00 euro" vervangen door de woorden "212,00
euro".
Art. 132. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 15 december 2013 met betrekking tot medische hulpmiddelen
Art. 133. In artikel 34, eerste lid, van de wet van 15 december 2013 met betrekking tot medische hulpmiddelen, wordt het cijfer "0,29438 %" vervangen door het cijfer "0,38492 %".
Art. 134. In artikel 46 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid wordt het cijfer "0,22 %" telkens vervangen door het cijfer "0,13 %"; 2° in het eerste en tweede lid wordt het cijfer "2014" telkens vervangen door het cijfer "2015"; 3° in het tweede lid wordt het cijfer "2013" vervangen door het cijfer "2014".
Art. 135. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 4. - Verplichte sociale derdebetalersregeling en transparantie
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Onderafdeling 1. - Derdebetalersregeling
Art. 136. Artikel 2 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998, 24 december 1999, 14 januari 2002, 22 augustus 2002, 24 december 2002, 13 december 2006, 26 maart 2007, 19 december 2008, 19 mei 2010 en 19 maart 2013, bij koninklijk besluit van 11 december 2013, en bij wet van 10 april 2014, wordt aangevuld met de bepaling onder s), luidende: "s) onder "derdebetalersregeling", de betalingswijze waarbij de zorgverlener de betaling van de in
het kader van de verplichte verzekering verschuldigde tegemoetkoming rechtstreeks ontvangt van de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende, aan wie de geneeskundige verstrekkingen werden verleend, is aangesloten of ingeschreven.".
Art. 137.<Impliciet ingetrokken bij W 2015-07-17/38, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 30-06-2015>
Onderafdeling 2. - Kosten verbonden aan de uitvoering van de in artikel 34 bedoelde geneeskundige verstrekkingen
Art. 138. Artikel 35 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende: " § 4. Behoudens een andersluidende bepaling in of krachtens deze wet dekken de honoraria alle
kosten die rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden zijn aan de uitvoering van de in artikel 34 bedoelde verstrekkingen."
Onderafdeling 3. - Slotbepaling
Art. 139. Onderafdeling 1 treedt in werking op 1 juli 2015.
Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid
Art. 140. In artikel 97 van de wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, worden de woorden "op 1 januari" vervangen door de woorden "op 1 juli".
Art. 141. Deze afdeling treedt in werking op 31 december 2014.
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Afdeling 1. - Begrotingsdoelstelling
Art. 142. In artikel 40, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, het koninklijk besluit van 11 december 2001, de wetten van 22 december 2003, 26 maart 2007, 28 december 2011 en 22 juni 2012, wordt tussen het derde en het vierde lid een lid ingevoegd, luidende: "Voor het jaar 2015 wordt de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling vastgesteld op 23 846 820
duizend euro. Vanaf 2016 stemt het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling overeen met het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het vorige jaar, vermeerderd met een reële groeinorm van 1,5 pct. en vermeerderd met het bedrag dat overeenstemt met de meerkost in het begrotingsjaar van de indexering van de lonen, verzekeringstegemoetkomingen, tarieven en prijzen voorzien door of krachtens deze gecoördineerde wet. Voor het jaar 2016 wordt daarenboven het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het vorige jaar eerst verminderd met de impact van de financiering van de investeringen in de infrastructuur en de medisch-technische diensten van de ziekenhuizen zoals omschreven in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming.".
Afdeling 2. - Geneesmiddelen
Onderafdeling 1. - Referentieterugbetaling
Art. 143. In artikel 35ter, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 25 april 2007, 22 december 2008, 23 december 2009, 10 december 2009, 29 december 2010, 17 februari 2012 en 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen het zesde en zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende: "De vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor op grond van het eerste of tweede lid een
nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, wordt zes jaar na het in werking treden van deze vergoedingsbasis, van rechtswege bijkomend verminderd met 6 pct."; 2° in het zevende lid, dat het achtste lid wordt, worden de woorden "vijfde en zesde" vervangen
door de woorden "vijfde, zesde en zevende"; 3° in het achtste lid, dat het negende lid wordt, worden de woorden "vijfde en zesde" vervangen
door de woorden "vijfde, zesde en zevende".
Art. 144. Artikel 35ter van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 februari 2014, wordt aangevuld met een paragraaf 10, luidende: " § 10. Op 1 maart 2015: a) wordt de vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor voor 1 april 2009, op grond van § 1, een
nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, eventueel met toepassing van artikel 35quater, alsook van de in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), bedoelde specialiteiten die hetzelfde werkzaam bestanddeel bevatten, van rechtswege bijkomend verminderd met 6 pct; b) wordt de vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor voor 1 april 2009 op grond van § 2 of §
2bis een nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, van rechtswege bijkomend verminderd met 3 pct.".
Onderafdeling 2. - Honoraria van de apothekers
Art. 145. In artikel 35octies, § 2, vierde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden "Het bedrag wordt" vervangen door de woorden "Indien de Overeenkomstencommissie apothekers-verzekeringsinstellingen het bestaan van een indexmassa vaststelt, wordt het bedrag" en de woorden "tenzij de Overeenkomstencommissie apothekers- verzekeringsinstellingen" worden vervangen door de woorden "behalve indien de Commissie".
Onderafdeling 3. - Goedkopere voorschriften
Art. 146. In artikel 73, § 2, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 24 december 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 en bij de wetten van 27 december 2005, 13 december 2006, 8 juni 2008, 19 december 2008, 22 december 2008, 23 december 2009, 29 december 2010, 22 juni 2012 en 10 april 2014 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de inleidende zin van het derde lid worden de woorden "en van de vroedvrouwen" ingevoegd
tussen de woorden "tandheelkunde" en de woorden ", dat dient"; 2° in het derde lid wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt: "1° vergoedbare farmaceutische specialiteiten als bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), voor
dewelke artikel 35ter, § 1, en § 3, eerste lid, 3°, eventueel met de toepassing van artikel 35quater, van toepassing is, en vergoedbare farmaceutische specialiteiten als bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), die hetzelfde werkzaam bestanddeel bevatten. Om in aanmerking te worden genomen, dienen de in het vorige lid bedoelde vergoedbare
farmaceutische specialiteiten te worden voorgeschreven op International Non-Proprietary Name, als bedoeld in artikel 35bis, § 12, of behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten, dit wil zeggen de cluster waarin specialiteiten worden gegroepeerd per molecule, per sterkte en per verpakkingsgrootte, bestaande uit de specialiteit waarvan de vergoedingsbasis per gebruikseenheid (afgerond op twee cijfers na de komma) de laagste is en de specialiteiten, die niet onbeschikbaar zijn in de zin van artikel 72bis, § 1bis, waarvan de vergoedingsbasis per gebruikseenheid (afgerond op twee cijfers na de komma) niet meer dan vijf procent hoger is dan de laagste, met dien verstande dat indien de groep van de goedkoopste specialiteiten niet minstens drie verschillende specialiteiten bevat, ook de specialiteiten, die niet onbeschikbaar zijn in de zin van artikel 72bis, § 1bis, waarvan de vergoedingsbasis per gebruikseenheid (afgerond op twee cijfers na de komma) de laagste of de op één na laagste of de op twee na laagste is, in rekening worden genomen."; 3° in het derde lid worden de bepalingen onder 2° en 3° opgeheven; 4° in het derde lid worden de vroegere 4° en 5° respectievelijk 2° en 3° ; 5° het vierde lid wordt vervangen als volgt: "De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de
Nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen, van de Nationale commissie tandheelkundigen- ziekenfondsen of van de Overeenkomstencommissie vroedvrouwen-verzekeringsinstellingen, naargelang de beroepstitel in kwestie, de algemene percentages vast van voorschriften, bedoeld in het derde lid, die moeten worden nageleefd evenals de methodologie en de wijze waarop wordt vastgesteld dat die percentages werden nageleefd."; 6° het zevende lid wordt aangevuld met de volgende zin: "Vanaf 2015 stelt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van
de Nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen, van de Nationale commissie tandheelkundigen- ziekenfondsen, of van de Overeenkomstencommissie vroedvrouwen-verzekeringsinstellingen, naargelang de beroepstitel in kwestie, de observatieperiode vast en het aantal verpakkingen die vergoedbaar zijn in het kader van de verplichte verzekering en afgeleverd in een voor het publiek toegankelijke officina die moeten worden voorgeschreven opdat een zorgverlener in aanmerking wordt genomen.".
Art. 147. Deze onderafdeling treedt in werking op 1 januari 2015.
Onderafdeling 4. - Heffingen op de omzet
"V
"V
"V 5° het tiende lid wordt aangevuld met de volgende zin:
oor 2015 wordt het voornoemde voorschot bepaald op 6,73 pct. van de omzet die in het jaar 2014
oor 2015 dienen het in het vorige lid bedoelde voorschot en saldo respectievelijk gestort te worden voor 1 juni 2015 en 1 juni 2016 op rekening van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding van respectievelijk "voorschot heffing omzet 2015 "en
4° het achtste lid wordt aangevuld met de volgende zin:
3° in het zevende lid, eerste zin, wordt het woord "en" vervangen door de vermelding "," en worden de woorden "en de heffing op de omzet 2015" ingevoegd tussen de woorden "omzet 2014" en de
"en voor 1 mei 2016 voor de omzet die in 2015 is verwezenlijkt.";
2° in het vijfde lid, laatste zin, wordt het woord "en" vervangen door de vermelding "," en wordt de
oor 2015 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 6,73 pct. van de omzet die in 2015 is 1° het derde lid wordt aangevuld met de volgende zin:
verwezenlijkt.";
zin aangevuld als volgt:
woorden "worden via";
"saldo heffing omzet 2015 ";
is verwezenlijkt.";
december 2012 en 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: december 2008, 22 december 2008, 23 december 2009, 29 december 2010, 28 december 2011, 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 21 december 2007, 8 juni 2008, 19
. In artikel 191, eerste lid, 15° novies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27Art. 148
6° het laatste lid wordt aangevuld met de volgende zin: "De ontvangsten die voortvloeien uit de heffing op de omzet van 2015 zullen in de rekeningen van de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 2015.".
Art. 149. In artikel 191, eerste lid, 15° duodecies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 23 december 2009 en gewijzigd bij de wetten van 29 december 2010, 28 december 2011, 27 december 2012 en 26 december 2013, wordt het vijfde lid aangevuld met de volgende zin: "Voor 2015 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 1 pct. van de omzet die in 2015 is
verwezenlijkt en het ermee samenhangende voorschot wordt vastgesteld op 1 pct. van de omzet die in 2014 is verwezenlijkt.".
Art. 150. In artikel 191, 15° terdecies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 28 juni 2013, wordt het vijfde lid aangevuld als volgt: "Voor het jaar 2015 worden de percentages van deze weesheffing vastgesteld op 0 pct. voor het deel
van de omzet van 0 tot en met 1,5 miljoen EUR, op 3 pct. voor het deel van de omzet van 1,5 tot en met 3 miljoen EUR en op 5 pct. voor het deel van de omzet groter dan 3 miljoen EUR. De percentages die op de verschillende omzetniveaus toegepast worden om het voorschot 2015 vast te stellen, zijn gelijk aan de percentages die vastgesteld worden voor de weesheffing 2015 .".
Onderafdeling 5. - Bijdrage op marketing
Art. 151. In artikel 191, eerste lid, 31°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2012 en gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin: "Voor 2015 wordt de compensatoire bijdrage gehandhaafd."; 2° in het tweede lid wordt het woord "en" opgeheven en worden de woorden ", en verwezenlijkt in
2015, voor het jaar 2015" ingevoegd tussen de woorden "voor het jaar 2014" en de woorden "en wordt gestort"; 3° het derde lid wordt aangevuld als volgt: "Het voorschot 2015, vastgesteld op 0,13 pct. van het in 2014 verwezenlijkte omzetcijfer, wordt vóór
1 juni 2015 gestort op rekening van het Rijkinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met de vermelding "Voorschot compensatoire bijdrage 2015" en het saldo wordt vóór 1 juni 2016 gestort op dezelfde rekening met de vermelding "Saldo compensatoire bijdrage 2015"; 4° in het laatste lid wordt het woord "en" opgeheven en wordt de zin aangevuld als volgt: ", en in het boekjaar 2015, voor de bijdrage 2015.".
HOOFDSTUK 6. - Indexsprong
Art. 152. In 2015 wordt geen enkele indexering uitgevoerd van de bedragen voor verstrekkingen voorzien bij de wet of krachtens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, die vallen onder de jaarlijkse algemene begrotingsdoelstelling geneeskundige verzorging voor het jaar 2015. In afwijking van artikel 4, tweede lid, van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een
stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, worden de in het eerste lid vermelde bedragen die worden geïndexeerd overeenkomstig die wet gekoppeld aan de spilindex van toepassing op 1 december 2015 en wordt de verhoging zoals bedoeld in artikel 6 van dezelfde wet, ten vroegste toegepast op 1 januari 2016, op de waarde van de in het eerste lid bedoelde bedragen zoals ze van toepassing zijn op 31 december 2015.
TITEL 6. - Sociale zaken
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art. 153. In artikel 100 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd, luidende: " § 1/1. Ten laatste drie maanden na de aanvang van de periode van primaire arbeidsongeschiktheid
wordt, na een grondig overleg tussen de adviserend geneesheer en alle te betrekken actoren, een multidisciplinair re-integratieplan opgesteld voor de gerechtigde voor wie een re-integratie gelet op zijn resterende capaciteiten kan worden overwogen. Dit plan wordt op regelmatige wijze opgevolgd. De Koning bepaalt de betrokken actoren, de inhoud en de modaliteiten van het re-integratieplan
bedoeld in het eerste lid. Hij bepaalt eveneens de modaliteiten van de regelmatige opvolging.".
Art. 154. In artikel 128, § 1, 1°, van dezelfde wet worden de woorden "6 maanden" vervangen door de woorden "twaalf maanden".
Art. 155. In artikel 129 van dezelfde wet wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt: "1° de gerechtigden die de wachttijd hebben volbracht overeenkomstig artikel 128, het recht op de
in titel IV bepaalde prestaties behouden tot het einde van het kwartaal waarin zij hun wachttijd hebben beëindigd;".
Art. 156. In artikel 130, eerste lid, van dezelfde wet wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt: "1° zij op één of andere wijze gedurende een door de Koning te bepalen aantal werkdagen de in
artikel 86, § 1, omschreven hoedanigheid van gerechtigde hebben behouden;".
Art. 157. In artikel 153, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 2008, worden de woorden "waaronder de opmaak en de opvolging van het in artikel 100, § 1/1, bedoelde re-integratieplan" ingevoegd tussen de woorden "alle nuttige maatregelen" en de woorden "en contacteren zij".
Art. 158. In artikel 87, derde lid, van dezelfde wet, vervangen bij de programmawet (I) van 24 december 2002 en aangevuld bij de programmawet van 27 december 2005, worden de woorden "is het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering gelijk aan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop zij aanspraak zouden hebben indien ze zich niet in staat van arbeidsongeschiktheid bevonden, gedurende een door de Koning te bepalen tijdvak;" vervangen door de woorden "wordt het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering, gedurende een door de Koning te bepalen tijdvak, gealigneerd op het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop zij aanspraak zouden maken indien ze zich niet in staat van arbeidsongeschiktheid bevonden, behalve als het bedrag van de werkloosheidsuitkering hoger is dan het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering;".
Art. 159. In artikel 114, zevende lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de woorden "de artikelen 128 tot 132" vervangen door de woorden "de artikelen 116/1
tot 116/4 en 131".
Art. 160. Artikel 116 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt: "Art. 116. Voor het verkrijgen van het recht op de uitkeringen waarin is voorzien bij titel V, moeten
de in artikel 112 bedoelde gerechtigden voldoen aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 116/1 tot 116/4 en 131. De Koning kan, na advies van het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen, voor de
categorieën van gerechtigden die Hij bepaalt, hetzij vrijstelling verlenen van de voorwaarden van wachttijd bepaald in artikel 116/1, hetzij deze voorwaarden aanpassen.".
Art. 161. In dezelfde wet wordt een artikel 116/1 ingevoegd, luidende: "Art. 116/1. § 1 Om het recht op de in titel V bedoelde prestaties te verkrijgen, moeten de in artikel
112 bedoelde gerechtigden onder de volgende voorwaarden een wachttijd volbrengen: 1° over een periode van zes maanden die de datum van het verkrijgen van het recht voorafgaat, een
door de Koning vastgesteld aantal arbeidsdagen totaliseren. De dagen van inactiviteit die kunnen worden gelijkgesteld met arbeidsdagen worden door de Koning omschreven. Hij stelt eveneens vast wat dient te worden verstaan onder "arbeidsdag"; 2° onder de door de Koning bepaalde voorwaarden het bewijs leveren dat met betrekking tot
diezelfde periode de bijdragen voor de sector uitkeringen werkelijk betaald werden; deze bijdragen moeten een door de Koning vastgesteld minimumbedrag bereiken of moeten, onder de door Hem bepaalde voorwaarden, met persoonlijke bijdragen worden aangevuld. § 2. De Koning bepaalt onder welke voorwaarden de wachttijd wordt afgeschaft of verminderd. Hij kan ook de voorwaarden wijzigen inzake het volbrengen van de wachttijd voor
seizoenarbeiders, arbeiders bij tussenpozen en deeltijds tewerkgestelde werknemers. Hij bepaalt wat onder "seizoenarbeiders", "arbeiders bij tussenpozen" en "deeltijds tewerkgestelde werknemers" dient verstaan te worden.".
Art. 162. In dezelfde wet wordt een artikel 116/2 ingevoegd, luidende: "Art. 116/2. Onverminderd de bepalingen van artikel 131, bepaalt de Koning onder welke
voorwaarden: 1° de gerechtigden die hun wachttijd hebben volbracht overeenkomstig artikel 116/1, het recht op de
in titel V bepaalde prestaties behouden tot het einde van het kwartaal dat volgt op dat waarin zij hun wachttijd hebben beëindigd; 2° de gerechtigden die overeenkomstig de bepalingen van artikel 116/1, § 2, vrijgesteld zijn van het
volbrengen van de wachttijd, recht hebben op diezelfde prestaties tot het einde van het derde kwartaal dat volgt op dat tijdens hetwelk zij de hoedanigheid van gerechtigde hebben bekomen.".
Art. 163. In dezelfde wet wordt een artikel 116/3 ingevoegd, luidende: "Art. 116/3. De in het artikel 116/2 bedoelde gerechtigden kunnen de in titel V bedoelde prestaties
blijven genieten, op voorwaarde dat zij voor het tweede en derde kwartaal vóór dat waarin zij er een beroep op doen, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, het bewijs leveren dat: 1° zij op één of andere wijze gedurende een aantal werkdagen gelijk aan het bij artikel 116/1, § 1, 1°,
bepaalde aantal arbeidsdagen, de in artikel 112 omschreven hoedanigheid van gerechtigde hebben behouden; 2° de bijdragen voor de sector uitkeringen en, eventueel, de bijdragen van de voortgezette
verzekering werden betaald. Deze bijdragen moeten een door de Koning vastgesteld minimumbedrag bereiken of, onder de door
Hem bepaalde voorwaarden, met persoonlijke bijdragen worden aangevuld. Deze voorwaarde wordt niet geëist voor in artikel 86, § 1, 2°, bedoelde gerechtigden. De gerechtigde die op het einde van een kwartaal uitkeringen geniet, blijft deze genieten tot het
einde van de lopende periode van moederschapsbescherming. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en
de deeltijds tewerkgestelde werknemers de in het eerste lid bedoelde prestaties blijven genieten.".
Art. 164. In dezelfde wet wordt een artikel 116/4 ingevoegd, luidende: "Art. 116/4. Voor de toepassing van de artikelen 116/1 tot 116/3 wordt de wijze van bewijsvoering
vastgesteld door een verordening van het Beheerscomité.".
Art. 165. In artikel 116bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002, dat het artikel 116/5 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het derde lid worden de woorden "in de artikelen 128 tot 132." vervangen door de woorden "in de artikelen 116/1 tot 116/4 en 131."; 2° in het vierde lid worden de woorden "in de artikelen 128 tot 132." vervangen door de woorden
"in de artikelen 116/1 tot 116/4 en de artikelen 128 tot 132.".
Art. 166. In artikel 137 van dezelfde wet worden de woorden "in de artikelen 121, 123, 128, § 1, en 130" vervangen door de woorden "in de artikelen 116/1, § 1, 116/3, 121, 123, 128, § 1, en 130".
Art. 167. In artikel 191, eerste lid, 2°, van dezelfde wet worden de woorden "de artikelen 121, § 2, 123, eerste lid, 125, 128, § 1, 2°, 129, 2°, 130, tweede lid, en 135" vervangen door de woorden "de artikelen 116/1, § 1, 2°, 116/2, 2°, 116/3, tweede lid, 121, § 2, 123, eerste lid, 125, 128, § 1, 2°, 129, 2°, 130, tweede lid, en 135".
Art. 168. In artikel 192, vierde lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder 1°, b), eerste streepje, worden de woorden "de artikelen 121, § 2, 128, § 1,
2°, en 129, 2° " vervangen door de woorden "de artikelen 116/1, § 1, 2°, 116/2, 2°, 121, § 2, 128, § 1, 2°, en 129, 2° "; 2° in de bepaling onder 1°, b), tweede streepje, worden de woorden "de artikelen 123, eerste lid,
eerste streepje en 130, tweede lid" vervangen door de woorden "de artikelen 116/3, tweede lid, 123, eerste lid, eerste streepje, en 130, tweede lid"; 3° in de bepaling onder 2°, b), eerste streepje, worden de woorden "de artikelen 121, § 2, 128, § 1, 2°
en 129, 2° " vervangen door de woorden "de artikelen 116/1, § 1, 2°, 116/2, 2°, 121, § 2, 128, § 1, 2° en 129, 2° "; 4° in de bepaling onder 2°, b), tweede streepje, worden de woorden "de artikelen 123, eerste lid,
eerste streepje en 130, tweede lid" vervangen door de woorden "de artikelen 116/3, tweede lid, 123, eerste lid, eerste streepje en 130, tweede lid".
Art. 169.De artikelen 153, 157 en 158 treden in werking op 1 januari 2015 en zijn van toepassing op de arbeidsongeschiktheden, periodes van moederschapsbescherming, omgezette moederschapsverloven, borstvoedingspauzes, vaderschaps- of geboorteverloven en adoptieverloven die aanvangen vanaf 1 januari 2015, in zoverre deze bepalingen de voormelde risico's betreffen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum van
inwerkingtreding van de artikelen 154 tot 156 en van de artikelen 159 tot 168. (NOTA : inwerkingtreding van de artikelen 154 tot 156 en 159 to 168 vastgesteld op 01-05-2017 door
KB 2014-12-19/07, art. 1)
Art. 170. In artikel 168quinquies van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 19 mei 2010 en gewijzigd bij de wetten van 29 maart 2012 en 10 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 worden de woorden "ten minste 1 en ten hoogste 200 daguitkeringen:" vervangen
door de woorden "ten minste 3 en ten hoogste 400 daguitkeringen:"; 2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt: " § 3. De duur van de uitsluiting voorzien bij § 2 wordt vastgesteld in functie van de duur van de
inbreuk: 1° kan van de uitkeringen uitgesloten worden gedurende ten minste 3 dagen en ten hoogste 49
dagen, de verzekerde die gedurende ten minste 1 dag en ten hoogste 30 dagen een inbreuk heeft begaan; 2° kan van de uitkeringen uitgesloten worden gedurende ten minste 50 dagen en ten hoogste 120
dagen, de verzekerde die gedurende ten minste 31 dagen en ten hoogste 100 dagen een inbreuk heeft begaan; 3° kan van de uitkeringen uitgesloten worden gedurende ten minste 150 dagen en ten hoogste 400
dagen, de verzekerde die gedurende ten minste 101 dagen een inbreuk heeft begaan. Indien er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, kan de leidend ambtenaar of de door hem
aangewezen ambtenaar een beslissing tot uitsluiting van de uitkeringen nemen voor een kortere duur dan deze ingevolge de toepassing van de in dit artikel vastgelegde regels.";
3° een paragraaf 3/1 wordt ingevoegd, luidende: " § 3/1. Wanneer bij het uitspreken van een administratieve geldboete of uitsluiting is vastgesteld
dat de sociaal verzekerde generlei administratieve geldboete of uitsluiting is opgelegd in het voorgaande jaar kan de leidend ambtenaar of de door hem aangewezen ambtenaar bovendien geheel of gedeeltelijk de geldboete of uitsluiting met uitstel opleggen gedurende een termijn van twee jaar vanaf de datum van de uitspraak. Indien de verzekerde gedurende deze termijn van twee jaar een nieuwe inbreuk pleegt, dan worden
de uitgestelde en de nieuwe sanctie samengevoegd."; 4° in paragraaf 4 wordt het eerste lid vervangen als volgt: "In geval van samenloop van
verscheidene inbreuken worden de sancties samengevoegd, zonder dat, wat de in paragraaf 2 bedoelde sancties betreft, de zwaarste sanctie bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 3°, mag overschreden worden."; 5° in paragraaf 8, eerste en derde lid, worden de woorden "drie jaar" telkens vervangen door de
woorden "vijf jaar".
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht
Art. 171. Artikel 8 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht, bekrachtigd bij de wet van 24 februari 2003 tot bekrachtiging van diverse koninklijke besluiten genomen met toepassing van de artikelen 38 en 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, wordt vervangen als volgt: "De Koning kan, vanaf 1 januari 2015, het loon wijzigen dat als berekeningsbasis geldt voor de
werkloosheidsuitkeringen en de uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zoals omschreven in de artikelen 2 tot 4.".
Art. 172. Artikel 171 treedt in werking op 1 januari 2015.
Art. 173.§ 1. De opdracht aan de Koning toevertrouwd krachtens artikel 171 verstrijkt op [1 31 december 2016]1. Het besluit genomen krachtens deze bepaling moet worden geacht nooit uitwerking te hebben gehad als het niet vóór [1 31 december 2016]1 door een wet wordt bekrachtigd.
§ 2. Het besluit dat bij wet is bekrachtigd in de zin van § 1, kan slechts bij wet worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven. ---------- (1)<W 2015-12-26/03, art. 89, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2016>
HOOFDSTUK 3. - Competitiviteitspact
Art. 174. In artikel 331 van de programmawet (I) van 24 december 2002, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid worden de woorden "Met ingang van 1 januari 2015 wordt F voor een
werknemer van categorie 1 verhoogd met een bedrag van 14,00 EUR." opgeheven; 2° het achtste lid wordt opgeheven.
Art. 175. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 4. - Famifed
Art. 176. Artikel 94, § 9, van de algemene kinderbijslagwet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wetten van 29 maart 2012 en 26 december 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Vanaf het dienstjaar 2015 wordt het bedrag van de toelagen verschuldigd aan de vrije kinderbijslagfondsen en bedoeld in artikel 2, eerste lid, 7°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen, verminderd met 5,5 miljoen EUR. De vermindering wordt proportioneel over die fondsen gespreid in verhouding tot het aandeel waarop ze recht hebben.".
Art. 177. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 5. - Eerste aanwervingen
Art. 178. In artikel 336 van de programmawet (I) van 24 december 2002, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 april 2014, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "of G13" worden telkens vervangen door de woorden ", G13, G14, G15 of G16"; 2° de zin "Artikel 337 is niet van toepassing." wordt aangevuld met de volgende zinnen: "G14 is gelijk aan 1 550 euro. G15 is gelijk aan 1 050 euro. G16 is gelijk aan 450 euro.".
Art. 179. In artikel 338 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 april 2014, worden de woorden "of G13" telkens vervangen door de woorden ", G13, G14, G15 of G16".
Art. 180. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 6. - Welvaartsenveloppe
Afdeling 1. - Middenstand
Art. 181. In de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact wordt artikel 6, eerste lid, tweede streepje, aangevuld met de woorden "met uitzondering van de gezinsbijslag.".
Art. 182. Deze afdeling treedt in werking op 31 december 2014.
Afdeling 2. - Sociale Zaken
Art. 183. Artikel 73, eerste lid, tweede streepje, van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden "met uitzondering van de gezinsbijslag.".
Art. 184. Deze afdeling treedt in werking op 31 december 2014.
Afdeling 3. -- Besluitvormingsproces betreffende de welvaartsenveloppe
Art. 185. Artikel 5, § 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, vervangen bij de wet van 15 mei 2014, wordt vervangen als volgt: " § 3. Bij gebrek aan het advies bedoeld in § 2 voor 15 september van het jaar waarin de in § 1
vermelde beslissing moet worden genomen, wordt een advies geacht gegeven te zijn en stelt de regering een ontwerp van de beslissing bedoeld in § 1 op en motiveert dit omstandig. In dat geval vraagt de regering een gezamenlijk advies van het Algemeen Beheerscomité voor het
sociaal statuut der zelfstandigen en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven over haar gemotiveerd ontwerp van beslissing, zoals bedoeld in het vorige lid. Bij gebrek aan een advies van de sociale partners binnen de maand na de adviesaanvraag door de regering, wordt een advies geacht gegeven te zijn.".
Art. 186. Artikel 72, § 3, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 mei 2014, wordt vervangen als volgt: " § 3. Bij gebrek aan het advies bedoeld in § 2 vóór 15 september van het jaar waarin de in § 1
vermelde beslissing moet worden genomen, wordt een advies geacht gegeven te zijn en stelt de regering een ontwerp van de beslissing bedoeld in § 1 op en motiveert dit omstandig. In dat geval vraagt de regering een gezamenlijk advies van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale
Raad voor het Bedrijfsleven over haar gemotiveerd ontwerp van beslissing, zoals bedoeld in het vorige lid. Bij gebrek aan een advies van de sociale partners binnen de maand na de adviesaanvraag door de regering, wordt een advies geacht gegeven te zijn.".
Art. 187. Artikel 73bis, § 3, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006 en vervangen bij de wet van 15 mei 2014, wordt vervangen als volgt: " § 3. Bij gebrek aan het advies bedoeld in § 2 vóór 15 september van het jaar waarin de in § 1
vermelde beslissing moet worden genomen, wordt een advies geacht gegeven te zijn en stelt de regering een ontwerp van de beslissing bedoeld in § 1 op en motiveert dit omstandig. In dat geval vraagt de regering een gezamenlijk advies van de Nationale Arbeidsraad, de Centrale
Raad voor het Bedrijfsleven, de Federale Adviescommissie Maatschappelijk Welzijn, de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap en de Federale Adviesraad voor Ouderen over haar gemotiveerd ontwerp van beslissing, zoals bedoeld in het vorige lid. Bij gebrek aan een advies van de sociale partners, de Federale Adviescommissie Maatschappelijk Welzijn, de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap en de Federale Adviesraad voor Ouderen binnen de maand na de adviesaanvraag door de regering, wordt een advies geacht gegeven te zijn.".
HOOFDSTUK 7. - Financiering van de gezondheidszorg
Art. 188. Artikel 24, § 1bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Voor het boekjaar 2015 wordt het op grond van voorgaande leden vastgestelde bedrag verminderd
met 1 .415 .228 duizend euro.".
Art. 189. Artikel 6, § 1bis, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Voor het boekjaar 2015 wordt het op grond van voorgaande leden vastgestelde bedrag verminderd
met 141 837 duizend euro.".
HOOFDSTUK 8. - Vermindering van de alternatieve financiering 2015
Art. 190. Artikel 66 van de programmawet van 2 januari 2001, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 2014, wordt aangevuld met een paragraaf 3octies, luidende: " § 3octies. Voor het jaar 2015 worden de bedragen, vastgesteld volgens de methode bepaald in § 1
en verdeeld volgens de verdeelsleutel bepaald bij § 2: 1° verminderd met 5 088 202 duizend euro wat het RSZ-globaal beheer betreft; 2° verminderd met 224 737 duizend euro wat het globaal financieel beheer in het sociaal statuut der
zelfstandigen betreft.".
Art. 191. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 9. - Financiering van de in 2014 verschuldigde maar in 2015 betaalde sociale zekerheidsuitgaven die worden overgeheveld naar de deelgebieden
Art. 192. Artikel 24, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, vervangen bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Wanneer een deel of het geheel van een tak wordt onttrokken aan het toepassingsgebied van het
globaal beheer, worden de te financieren behoeften overeenkomend met de rechten waarvan de betaling op vervaldag komt na de datum van de onttrekking, maar die krachtens de geldende boekhoudregels geboekt worden in de resultatenrekening van het jaar dat de onttrekking voorafgaat, in rekening gebracht om de te financieren behoeften van het jaar dat de onttrekking voorafgaat te bepalen.".
Art. 193. Artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gewijzigd bij de wet van 26 maart 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Wanneer een deel of het geheel van een stelsel of sector wordt onttrokken aan het
toepassingsgebied van het globaal beheer, worden de behoeften overeenkomend met de rechten waarvan de betaling op vervaldag komt na de datum van de onttrekking, maar die krachtens de geldende boekhoudregels geboekt worden in de resultatenrekening van het jaar dat de onttrekking voorafgaat, in rekening gebracht om de te financieren behoeften van het jaar dat de onttrekking voorafgaat te bepalen.".
Art. 194. Dit hoofdstuk treedt in werking op 31 december 2014.
TITEL 7. - Asiel en Migratie
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art. 195. In titel I van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt een hoofdstuk Ibis ingevoegd luidende "Retributie tot dekking van de administratieve kosten".
Art. 196. In hoofdstuk Ibis, ingevoegd bij artikel 195, wordt een artikel 1/1 ingevoegd, luidende: "Art. 1/1. § 1. Op straffe van niet-ontvankelijkheid van de in paragraaf 2 bedoelde aanvraag voor
machtiging of toelating tot het verblijf betaalt de vreemdeling een retributie die de administratieve kosten dekt. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad stelt de Koning het bedrag van de
retributie en de wijze waarop ze wordt geïnd vast. Elk jaar wordt het bedrag aangepast volgens de evolutie van het indexcijfer van de
consumptieprijzen. § 2. De aanvragen voor machtiging en toelating tot het verblijf bedoeld in paragraaf 1 zijn de
aanvragen die zijn ingediend op grond van: 1° artikel 9, met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de
associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963; 2° artikel 9bis; 3° artikel 10 met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de
associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 en door de gezinsleden van de begunstigden van de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus; 4° artikel 10bis met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de
associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 en door de gezinsleden van de begunstigden van de subsidiaire beschermingsstatus; 5° artikel 19, § 2, met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de
associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 en door de begunstigden van de status van vluchteling en hun gezinsleden; 6° artikel 40ter met uitzondering van de aanvragen ingediend door de familieleden van een Belg die
zijn recht op vrij verkeer, overeenkomstig het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft uitgeoefend; 7° artikel 58; 8° artikel 61/7; 9° artikel 61/11; 10° artikel 61/27.".
HOOFDSTUK 2.-. Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen
Art. 197. In de deelrubriek "13-13 - Fonds in het kader van het migratiebeleid" van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de tekst onder de vermelding "Aard van de toegewezen ontvangsten" wordt vervangen als volgt: "Opbrengsten voortvloeiend uit de subsidies toegekend door de Europese Commissie, EU-
agentschappen of instanties aangewezen als projectleider van EU-projecten, bestemd voor projecten in het kader van het migratiebeleid. Opbrengsten voortvloeiend uit de terugbetalingen van kosten gemaakt door de Dienst
Vreemdelingenzaken die teruggevorderd kunnen worden bij de Europese Commissie, EU- agentschappen of andere instanties aangewezen als projectleider van EU-projecten, bestemd voor projecten in het kader van het migratiebeleid. Opbrengsten voortvloeiend uit bijdragen van de deelnemers aan deze projecten voor het aandeel
dat door de organisator van het project moet worden bijgedragen volgens de overeenkomsten afgesloten met de Europese Commissie. Opbrengsten voortvloeiend uit de terugbetalingen van de deelnemers aan deze projecten voor de
niet-aanvaarde uitgaven die niet kunnen worden aangerekend op de subsidies en voortvloeiend uit alle niet-gebruikte saldi van de subsidies. Opbrengsten voortvloeiend uit de renteopbrengsten van de voorschotten, beschouwd als middelen
voor de lidstaat als nationale overheidsbijdrage."; 2° de tekst onder de vermelding "Aard van de toegewezen uitgaven" wordt vervangen als volgt: "Alle personeels-, werkings- en investeringsuitgaven die nodig zijn voor het uitvoeren van
gesubsidieerde projecten in het kader van het migratiebeleid waarvoor de Dienst Vreemdelingenzaken een beroep kan doen op medefinanciering door derden. Alle personeels-, werkings- en investeringsuitgaven voor de werking van de Dienst
Vreemdelingenzaken. Uitgaven in de vorm van subsidies aan de deelnemers aan de projecten in het kader van het
migratiebeleid. Andere uitgaven in het kader van de door de Europese instanties gefinancierde en terugbetaalde
activiteiten op het gebied van asiel en migratie.".
TITEL 8. - Pensioenen
HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de werknemers
Afdeling 1. - Rustpensioen van de grens- en seizoenwerknemers en het overlevingspensioen van hun langstlevende echtgenoot
Art. 198. In artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, wordt paragraaf 7 vervangen als volgt: " § 7. De werknemer die onder de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees
Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels valt en a) die, reeds voorafgaand aan 1 januari 2015, gewoonlijk tewerkgesteld werd in de hoedanigheid
van arbeider, bediende of mijnwerker in een aan België grenzend land, op voorwaarde dat hij zijn hoofdverblijfplaats in België heeft behouden en er in principe iedere dag is teruggekeerd; b) of die reeds, voorafgaand aan 1 januari 2015, in het buitenland tewerkgesteld werd in de
hoedanigheid van arbeider of bediende, voor perioden van telkens minder dan één jaar, voor rekening van een werkgever van dat land, om er seizoenarbeid of daarmee gelijkgestelde loonarbeid te verrichten, op voorwaarde dat hij zijn hoofdverblijfplaats in België heeft behouden en zijn familie er bleef wonen, kan een aanvulling op het rustpensioen verkrijgen die gelijk is aan het verschil tussen het bedrag
van het rustpensioen dat hij zou verkregen hebben indien deze activiteit in de hoedanigheid van werknemer eveneens in België was uitgeoefend en dit voor de perioden van deze activiteit waarvoor een buitenlands wettelijk pensioen toegekend wordt, en het totale bedrag van het geheel van de Belgische en buitenlandse wettelijke pensioenen en aanvullende voordelen. Deze aanvulling gaat in op de ingangsdatum van het wettelijk rustpensioen verkregen voor dezelfde
activiteit krachtens de wetgeving van het land van tewerkstelling. Het is slechts betaalbaar in zoverre het verkregen pensioen voor dezelfde activiteit krachtens de wetgeving van het land van tewerkstelling betaalbaar is. De verzaking aan het wettelijk pensioen toegekend krachtens de wetgeving van het land van
tewerkstelling geldt als verzaking aan de in het eerste lid bedoelde aanvulling op het rustpensioen. Voor de toepassing van deze paragraaf en van artikel 7, § 5, wordt verstaan: a) onder "wettelijk pensioen", elk wettelijk, bestuursrechtelijk of statutair ouderdoms-, rust-,
anciënniteits- of overlevingspensioen, of elk ander als zodanig geldend voordeel ten laste van een Belgisch of buitenlands pensioenstelsel of van een pensioenstelsel van een internationale instelling. b) onder "aanvullend voordeel", elk Belgisch of buitenlands voordeel bedoeld als aanvulling van een
in de bepaling onder a) bedoeld pensioen, zelfs als dit laatste niet is verworven en toegekend hetzij krachtens wettelijke, bestuursrechtelijke of statutaire bepalingen, hetzij krachtens bepalingen voortvloeiend uit een arbeidsovereenkomst, een ondernemingsreglement, een collectieve of sectorale overeenkomst of van een daarmee gelijkgesteld instrument, ongeacht het feit of het een periodiek of een in de vorm van een kapitaal betaald voordeel betreft. Als aanvullende voordelen in de zin van de bepaling onder b) worden eveneens beschouwd: 1° de renten verworven door stortingen bedoeld bij de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van
de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, ongeacht de oorsprong ervan, die uitbetaald worden in de vorm van een kapitaal; 2° elk voordeel betaald aan een persoon ongeacht zijn statuut in uitvoering van een individuele
pensioentoezegging evenals het aanvullend pensioen bepaald in artikel 42, 1°, van de programmawet van 24 december 2002.".
Art. 199. In artikel 7 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 5 vervangen als volgt: " § 5. In afwijking van de §§ 1 tot 4 en voor de perioden van activiteit bedoeld in artikel 5, § 7, kan
de langstlevende echtgenoot van de werknemer een aanvulling op het overlevingspensioen verkrijgen die gelijk is aan het verschil tussen het bedrag van het overlevingspensioen dat hij zou verkrijgen indien deze activiteit in de hoedanigheid van werknemer eveneens in België was uitgeoefend en het totale bedrag van het geheel van Belgische en buitenlandse wettelijke pensioenen en aanvullende voordelen in de zin van artikel 5, § 7. De verzaking aan het wettelijk pensioen toegekend krachtens de wetgeving van het land van
tewerkstelling geldt als verzaking aan de in het eerste lid bedoelde aanvulling op het overlevingspensioen.".
Art. 200. De Koning bepaalt: 1° de berekeningsmodaliteiten van de aanvulling op het pensioen bedoeld in de artikelen 5, § 7, en 7,
§ 5, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, onder meer de wijze waarop de Belgische en buitenlandse wettelijke pensioenen en de aanvullende voordelen in aanmerking worden genomen; 2° de aangifteverplichtingen van de begunstigden en de sancties in geval van niet-naleving.
Art. 201. De artikelen 198 en 199 zijn van toepassing op de rustpensioenen en de overlevingspensioenen zoals bedoeld in de artikelen 5 en 7 van het voormeld koninklijk besluit van 23 december 1996, die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2015 ingaan.
In afwijking van het eerste lid blijven de artikelen 5, § 7, en 7, § 5, van het voormelde koninklijk besluit van 23 december 1996 zoals van kracht vóór 1 januari 2015, van toepassing op de werknemer die perioden van tewerkstelling als grens- of seizoenwerknemer gelegen vóór 1 januari 2015 bewijst en die vóór 1 december 2015, naargelang het geval: 1° de leeftijd van 65 jaar bereikt; 2° voldoet aan de voorwaarden om zijn vervroegd rustpensioen te verkrijgen.
Art. 202. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2015.
Afdeling 2. - Pensioenbonus
Art. 203. In artikel 7bis van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, ingevoegd
bij de wet van 28 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, 2°, wordt het woord "voorzet" vervangen door het woord "voortzet"; 2° paragraaf 3, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin: "Voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan ten vroegste op 1 januari
2015 is dit artikel enkel van toepassing op de werknemer die vóór 1 december 2014, naargelang het geval, voldoet aan de voorwaarden om zijn vervroegd rustpensioen als werknemer te verkrijgen of de leeftijd bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels bereikt en een loopbaan van minstens 40 kalenderjaren in de zin van artikel 4, § 2, tweede tot vierde lid, van hetzelfde besluit bewijst.".
Art. 204. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2015, met uitzondering van artikel 203, 1°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2014.
HOOFDSTUK 2. - Pensioenen van de zelfstandigen
Afdeling 1. - Pensioenbonus
Art. 205. Artikel 3/1, § 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, ingevoegd bij de programmawet van 28 juni 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari
2015 is dit artikel enkel van toepassing op de zelfstandige die vóór 1 december 2014, naargelang het geval, voldoet aan de voorwaarden om zijn vervroegd rustpensioen als zelfstandige te verkrijgen of de leeftijd bedoeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie bereikt en een loopbaan van minstens 40 kalenderjaren in de zin van artikel 3, § 3, tweede tot zesde lid, en van artikel 16bis, § 1, vierde lid, van hetzelfde besluit bewijst.".
Art. 206. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2015.
Afdeling 2. - Minimumpensioen
Art. 207. In artikel 131bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 september 2013, wordt een paragraaf 1octies ingevoegd, luidende: " § 1octies. Vanaf 1 augustus 2016, zijn de in § 1sexies bedoelde bedragen van 10 713,90 euro en 8
037,37 euro gelijk aan de in artikel 152 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 bedoelde bedragen, voor wat betreft het rustpensioen, en aan het in artikel 153 van dezelfde wet bedoelde bedrag, voor wat betreft het overlevingspensioen.".
Art. 208. In artikel 131ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 april 2014, wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, luidende: " § 1bis. Vanaf 1 augustus 2016 zijn de in § 1, eerste lid, 1° en 3°, bedoelde bedragen van 12 765,99
euro en 9 648,57 euro, gelijk aan de in artikel 152 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 bedoelde bedragen, voor wat betreft het rustpensioen, en aan het in artikel 153 van dezelfde wet bedoelde bedrag, voor wat betreft het overlevingspensioen.".
TITEL 9. - Binnenlandse Zaken
ENIG HOOFDSTUK. - Civiele veiligheid
Art. 209. Worden bekrachtigd met ingang van hun respectieve datum van inwerkingtreding: 1° het koninklijk besluit van 4 april 2014 inzake vaststelling, berekening en betaling van de federale
basisdotatie voor de hulpverleningszones;
2° het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van de verdeelsleutel van de bijkomende federale dotatie aan de prezones en aan de hulpverleningszones; 3° het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot toekenning van een specifieke dotatie aan de Dienst
voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 210. Deze titel treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
TITEL 10. - Mobiliteit
ENIG HOOFDSTUK. - Begrotingsfondsen
Art. 211. In de tabel opgenomen in bijlage van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen wordt de volgende deelrubriek opgeheven: "33-7 Fonds betreffende de organisatie van het verkeer van uitzonderlijk vervoer". De op 31 december 2014 beschikbare middelen op het begrotingsfonds worden gedesaffecteerd en
gevoegd bij de algemene middelen van de Schatkist.
Art. 212. Artikel 345, § 1, van de programmawet (I) van 27 december 2006 wordt opgeheven.
Art. 213. De artikelen 28 en 29 van de wet van 2 december 2011 houdende diverse bepalingen betreffende de mobiliteit worden opgeheven.
Art. 214. In de deelrubriek "33.8 Fonds betreffende de werking van de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer en van de Exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal" van de tabel opgenomen in bijlage van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, wordt de tekst onder de vermelding "Aard van de toegewezen ontvangsten" vervangen als volgt: "- de retributie bepaald in artikel 67 van de Spoorcodex; - de door de NV van privaat recht The Brussels Airport Company te storten vergoeding, bepaald in
artikel 53 van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen; - terugbetaling van kosten en diverse ontvangsten voortvloeiend uit de activiteiten betreffende de
Regulering van het Spoorwegvervoer en van de luchthaven Brussel-nationaal.".
Art. 215. Deze titel treedt in werking op 1 januari 2015.
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 154 tot 156 en 159 tot 168 vastgesteld op 01-05-2017 door KB 2017-04-27/03, art. 1)
Handtekening Tekst Inhoudstafel Begin Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch
Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Gegeven te Brussel, 19 december 2014. FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL De Minister van Economie, K. PEETERS De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. M. DE BLOCK De Minister van Pensioenen, D. BACQUELAINE De Minister van Financiën,
J. VAN OVERTVELDT Voor de Minister van Energie, afwezig : De Minister van Mobiliteit, Mevr. J. GALANT De Minister van Mobiliteit, Mevr. J. GALANT De Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Th. FRANCKEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS
19 DECEMBER 2014. - Programmawet (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-12-2014 en tekstbijwerking tot 03-04-2019) Zie wijziging(en)
Bron : KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER Publicatie : 29-12-2014 nummer : 2014021137 bladzijde : 106219 PDF : originele versie Dossiernummer : 2014-12-19/07 Inwerkingtreding : 08-01-2015
Inhoudstafel Tekst Begin TITEL 1. - Algemene bepaling Art. 1 TITEL 2. - Financiën HOOFDSTUK 1. - Inkomstenbelastingen Afdeling 1. - Personenbelasting Onderafdeling 1. - Forfaitaire beroepskosten Art. 2-4 Onderafdeling 2. - Opschorting van de indexering van bepaalde fiscale uitgaven Art. 5-16 Afdeling 2. - Vennootschapsbelasting Onderafdeling 1. - Intercommunales Art. 17-27 Onderafdeling 2. - Afzonderlijke aanslag op bepaalde kosten, voordelen van alle aard, financiële voordelen en verdoken meerwinsten Art. 28-40 Onderafdeling 3. - Liquidatiereserve Art. 41-50 Afdeling 3. - Steun aan de landbouw Art. 51-58 Afdeling 4. - Wijzigingen van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance Art. 59-62 Afdeling 5. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten inzake inkomstenbelastingen Art. 63 HOOFDSTUK 2. - Belasting over de toegevoegde waarde Afdeling 1. - Telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten aan niet-belastingplichtigen Art. 64-80 Afdeling 2. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 37, § 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde Art. 81 HOOFDSTUK 3. - Accijnzen Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken Art. 82-85 Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 21 december 2009 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie Art. 86-87 Afdeling 3. - Wijzigingen van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de Federale Staatsstructuur Art. 88-93 Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak Art. 94 Afdeling 5. - Wijzigingen van de programmawet van 27 december 2004
Art. 95-97 Afdeling 6. - Inwerkingtreding Art. 98 HOOFDSTUK 4. - Rechten en taksen Art. 99-102 HOOFDSTUK 5. - Pensioensparen Afdeling 1. - Taks op het lange termijnsparen Art. 103-106 Afdeling 2. - Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 Art. 107-112 Afdeling 3. - Inwerkingtreding Art. 113 TITEL 3. - Economie HOOFDSTUK 1. - Begrotingsfonds Controle en transparantie van auteursrechten en naburige rechten Art. 114-116 HOOFDSTUK 2. - Energie Art. 117-123 TITEL 4. - Overheidsbedrijven HOOFDSTUK 1. - Bijdrage betreffende de kinderbijslag Art. 124 HOOFDSTUK 2. - Afschaffen van het Fonds voor Spoorweginvesteringen Art. 125 HOOFDSTUK 3. - Inwerkingtreding Art. 126 TITEL 5. - Volksgezondheid HOOFDSTUK 1. - Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu - DG Dier, Plant en Voeding Afdeling 1. - Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen Art. 127 Afdeling 2. - Verplichte bijdragen voor het Begrotingsfonds voor de Gezondheid en de Kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten - sector varkens Art. 128-129 Afdeling 3. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 21 december 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 februari 2005 tot vaststelling van de verplichte bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, sector zuivel Art. 130 HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen Art. 131-132 HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 15 december 2013 met betrekking tot medische hulpmiddelen Art. 133-135 HOOFDSTUK 4. - Verplichte sociale derdebetalersregeling en transparantie Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Onderafdeling 1. - Derdebetalersregeling Art. 136-137 Onderafdeling 2. - Kosten verbonden aan de uitvoering van de in artikel 34 bedoelde geneeskundige verstrekkingen Art. 138 Onderafdeling 3. - Slotbepaling Art. 139 Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid Art. 140-141 HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Afdeling 2. - Geneesmiddelen
Onderafdeling 3. - Goedkopere voorschriften
Onderafdeling 4. - Heffingen op de omzet
TITEL 6. - Sociale zaken
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht
HOOFDSTUK 3. - Competitiviteitspact
HOOFDSTUK 4. - Famifed
HOOFDSTUK 6. - Welvaartsenveloppe
Afdeling 3. -- Besluitvormingsproces betreffende de welvaartsenveloppe
HOOFDSTUK 7. - Financiering van de gezondheidszorg
HOOFDSTUK 9. - Financiering van de in 2014 verschuldigde maar in 2015 betaalde sociale zekerheidsuitgaven die worden overgeheveld naar de deelgebieden
TITEL 7. - Asiel en Migratie HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het
HOOFDSTUK 2.-. Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen
TITEL 8. - Pensioenen HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de werknemers Afdeling 1. - Rustpensioen van de grens- en seizoenwerknemers en het overlevingspensioen van hun langstlevende echtgenoot
Afdeling 2. - Pensioenbonus
Afdeling 1. - Begrotingsdoelstelling Art. 142
Onderafdeling 1. - Referentieterugbetaling Art. 143-144 Onderafdeling 2. - Honoraria van de apothekers Art. 145
Art. 146-147
Art. 148-150 Onderafdeling 5. - Bijdrage op marketing Art. 151 HOOFDSTUK 6. - Indexsprong Art. 152
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Art. 153-170
Art. 171-173
Art. 174-175
Art. 176-177 HOOFDSTUK 5. - Eerste aanwervingen Art. 178-180
Afdeling 1. - Middenstand Art. 181-182 Afdeling 2. - Sociale Zaken Art. 183-184
Art. 185-187
Art. 188-189 HOOFDSTUK 8. - Vermindering van de alternatieve financiering 2015 Art. 190-191
Art. 192-194
grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen Art. 195-196
Art. 197
Art. 198-202
Art. 203-204 HOOFDSTUK 2. - Pensioenen van de zelfstandigen Afdeling 1. - Pensioenbonus Art. 205-206 Afdeling 2. - Minimumpensioen Art. 207-208 TITEL 9. - Binnenlandse Zaken ENIG HOOFDSTUK. - Civiele veiligheid Art. 209-210 TITEL 10. - Mobiliteit ENIG HOOFDSTUK. - Begrotingsfondsen Art. 211-215
Tekst Inhoudstafel Begin TITEL 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
TITEL 2. - Financiën
HOOFDSTUK 1. - Inkomstenbelastingen
Afdeling 1. - Personenbelasting
Onderafdeling 1. - Forfaitaire beroepskosten
Art. 2. In artikel 51 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) het tweede lid, 1°, wordt vervangen als volgt: "1° voor bezoldigingen van werknemers: a) 29,35 pct. van de eerste schijf van 3 775 EUR; b) 10,50 pct. van de schijf van 3 775 EUR tot 7 450 EUR; c) 8 pct. van de schijf van 7 450 EUR tot 12 700 EUR; d) 3 pct. van de schijf boven 12 700 EUR;"; b) het tweede lid, 4°, wordt vervangen als volgt: "4° voor baten: a) 28,7 pct. van de eerste schijf van 3 750 EUR; b) 10 pct. van de schijf van 3 750 EUR tot 7 450 EUR; c) 5 pct. van de schijf van 7 450 EUR tot 12 400 EUR; d) 3 pct. van de schijf boven 12 400 EUR."; c) het derde lid wordt vervangen als volgt: "In geen geval mag het forfait meer bedragen dan 2 676,25 EUR voor het geheel van de inkomsten
als vermeld in het tweede lid, 1°, noch meer dan 1 555,50 EUR voor het geheel van de inkomsten als vermeld in het tweede lid, 2°, noch meer dan 2 592,50 EUR voor het geheel van de inkomsten van éénzelfde categorie als vermeld in het tweede lid, 3° en 4°. ".
Art. 3. <ingetrokken bij W 2015-12-26/04, art. 139, 005; Inwerkingtreding : 31-12-2015>
Art. 4. Artikel 2 is van toepassing op de bezoldigingen van werknemers die worden betaald of toegekend en de baten die worden vastgesteld of vermoed vanaf 1 januari 2015. Artikel 3 is van toepassing op de bezoldigingen van werknemers die worden betaald of toegekend
vanaf 1 januari 2016.
Onderafdeling 2. - Opschorting van de indexering van bepaalde fiscale uitgaven
Art. 5. Artikel 154 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 december 2012, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende: " § 4. Voor de aanslagjaren 2016 tot 2018 worden de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde
maximumbedragen bepaald op basis van de bedragen van de wettelijke werkloosheidsuitkeringen voor het jaar 2014. Voor de aanslagjaren 2019 en volgende worden de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde maximumbedragen bepaald op basis van de bedragen van de wettelijke werkloosheidsuitkeringen voor het vierde jaar voorafgaand aan het aanslagjaar.".
Art. 6. Artikel 178, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 20 december 1996 en de wet van 21 juni 2002, wordt aangevuld met een lid, luidende: "In afwijking van het eerste lid, 2°, wordt wat de in de artikelen 21, 1456 tot 1458, 14524, § 1, 14528,
14532, 14533, 14534, vijfde lid, 147, 151, 152 en 243, tweede lid, vermelde bedragen betreft, de aanpassing verwezenlijkt: 1° voor de aanslagjaren 2015 tot 2018 met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde
van de indexcijfers van het jaar 2012 te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988 vermenigvuldigd met de verhouding tussen de gemiddelden van de indexcijfers van de jaren 1997 en 1991; 2° voor de aanslagjaren 2019 en volgende door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat
het jaar van de inkomsten voorafgaat, te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988 vermenigvuldigd met de verhouding tussen de gemiddelden van de indexcijfers van de jaren 1997 en 1991 en met de verhouding tussen de gemiddelden van de indexcijfers van de jaren 2016 en 2012.".
Art. 7. In artikel 201, twaalfde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden "de in artikel 178, § 3, bepaalde coëfficiënt." vervangen door de woorden "de in artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, bepaalde coëfficiënt.".
Art. 8. In artikel 289ter, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001, worden de woorden "artikel 178" vervangen door de woorden "artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, ".
Art. 9. In artikel 289ter/1, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 juli 2011 en gewijzigd door de wet van 17 juli 2013, worden de woorden "artikel 178" vervangen door de woorden "artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, ".
Art. 10. In artikel 292bis, § 1, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden "de in artikel 178, § 3, bepaalde coëfficiënt." vervangen door de woorden "de in artikel 178, § 3, eerste lid, 2°, bepaalde coëfficiënt.".
Art. 11. In artikel 412, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juli 1992 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 200 en 13 juli 2001, worden de woorden "overeenkomstig artikel 178." vervangen door de woorden "overeenkomstig artikel 178, § 3, eerste lid, 2°. ".
Art. 12. In artikel 535, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 2011 en vervangen bij de wet van 21 december 2013, worden de woorden "Artikel 178" vervangen door de woorden "Artikel 178, § 3, tweede lid,".
Art. 13. In artikel 539, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet 8 mei 2014, worden de woorden "artikel 178." vervangen door de woorden "artikel 178, § 3, tweede lid.".
Art. 14. Wanneer een belastingplichtige in 2014 voor een collectieve spaarrekening of een individuele spaarrekening of een spaarverzekering betalingen heeft verricht van meer dan 940 euro en ten hoogste 950 euro, wordt het verschil tussen die betalingen en 940 euro voor de toepassing van
de artikelen 1458, 14510 en 174, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 beschouwd als een in 2015 gedane betaling.
Art. 15. In afwijking van artikel 14510, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, mogen de in artikel 14515 van hetzelfde Wetboek vermelde instellingen en ondernemingen in 2014 betalingen in ontvangst nemen tot 950 euro, naar het geval, voor één collectieve spaarrekening of één individuele spaarrekening of één spaarverzekering.
Art. 16. De artikelen 5 tot 13 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015. De artikelen 14 en 15 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt
bekendgemaakt.
Afdeling 2. - Vennootschapsbelasting
Onderafdeling 1. - Intercommunales
Art. 17. Artikel 180, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt opgeheven.
Art. 18. In artikel 202, § 2, derde lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt de bepaling onder het 2° opgeheven.
Art. 19. In artikel 203, § 2, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt het eerste lid opgeheven.
Art. 20. Artikel 224 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt opgeheven.
Art. 21.<Ingetrokken bij W 2015-08-10/03, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (treedt in werking vanaf aanslagjaar 2015 en is van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten (art. 93, eerste lid))>
Art. 22.<Ingetrokken bij W 2015-08-10/03, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (treedt in werking vanaf aanslagjaar 2015 en is van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten (art. 93, eerste lid))>
Art. 23.<Ingetrokken bij W 2015-08-10/03, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (treedt in werking vanaf aanslagjaar 2015 en is van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten (art. 93, eerste lid))>
Art. 24. Artikel 264, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 2009, wordt vervangen als volgt: "1° dat wordt verleend of toegekend aan de Staat, de Gemeenschappen, Gewesten, provincies,
agglomeraties, federaties van gemeenten, gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn;".
Art. 25.<Ingetrokken bij W 2015-08-10/03, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (treedt in werking vanaf aanslagjaar 2015 en is van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten (art. 93, eerste lid))>
Art. 26. <Opgeheven bij W 2019-03-17/11, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 27. De artikelen 17 en 20 tot 26 treden in werking vanaf aanslagjaar 2015 en zijn van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 juli 2015 worden afgesloten. De artikelen 18 en 19 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 en zijn van toepassing op de
dividenden die zijn verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, van hetzelfde Wetboek, zoals het
bestond voor de opheffing ervan bij artikel 17, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen voor hun boekjaren afgesloten ten vroegste op 1 juli 2015. Elke wijziging die vanaf 1 november 2014 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt
aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van het eerste en tweede lid.
Onderafdeling 2. - Afzonderlijke aanslag op bepaalde kosten, voordelen van alle aard, financiële voordelen en verdoken meerwinsten
Art. 28. Artikel 197 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 17 juni 2013, wordt vervangen als volgt: "Art. 197.Onverminderd de toepassing van de artikelen 49, 53, 24°, en 198, § 1, 10°, worden niet
verantwoorde kosten, die ingevolge artikel 219 aan de afzonderlijke aanslag worden onderworpen, als beroepskosten aangemerkt. Bij toepassing van artikel 219, zesde en zevende lid, worden in afwijking van artikel 57 de niet
verantwoorde uitgaven beschouwd als beroepskosten.".
Art. 29. Artikel 198, § 1, 15°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 juni 2013, wordt opgeheven.
Art. 30. Artikel 219 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 juni 2013 wordt vervangen als volgt: "Art. 219. Een afzonderlijke aanslag wordt gevestigd op kosten als bedoeld in artikel 57 en op
voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave alsmede op de verdoken meerwinsten die niet onder de bestanddelen van het vermogen van de vennootschap worden teruggevonden en op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard. Die aanslag is gelijk aan 100 pct. van die kosten, voordelen van alle aard, financiële voordelen en
verdoken meerwinsten, tenzij kan worden aangetoond dat de verkrijger van die kosten, die voordelen van alle aard en die financiële voordelen een rechtspersoon is, of dat de verdoken meerwinsten terug zijn opgenomen in de boekhouding, als bedoeld in het vierde lid, in welke gevallen de aanslag gelijk is aan 50 pct. Als verdoken meerwinsten worden niet aangemerkt, de reserves als bedoeld in artikel 24, eerste lid,
2° tot 4°. Verdoken meerwinsten kunnen terug in de boekhouding worden opgenomen in een later boekjaar
dan het boekjaar tijdens hetwelk de meerwinst werd verwezenlijkt, zelfs indien de toepasselijke aanslagtermijnen als bedoeld in artikel 354, eerste lid, zijn verstreken, voor zover de belastingplichtige niet schriftelijk in kennis is gesteld van lopende specifieke administratieve of onderzoeksdaden. Bovendien worden de voormelde verdoken meerwinsten slechts onderworpen aan deze aanslag in
het geval zij niet het gevolg zijn van een verwerping van beroepskosten. Deze aanslag wordt niet toegepast indien de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de
kosten, vermeld in artikel 57, of van de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, begrepen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte. Wanneer het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 57 of van de voordelen van alle aard bedoeld
in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte, wordt deze aanslag in hoofde van de belastingplichtige niet toegepast indien de verkrijger op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffend aanslagjaar.".
Art. 31. In artikel 223 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de bepaling onder 5° opgeheven; 2° in het derde lid worden de woorden "in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305
ingediende aangifte." vervangen door de woorden "in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte.";
3° het vierde lid wordt vervangen als volgt: "De aanslag bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt niet toegepast indien de verkrijger op
ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd uiterlijk binnen 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffend aanslagjaar.".
Art. 32. In artikel 225, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder 4°, worden de woorden "300 pct." vervangen door de woorden "100 pct."
en de bepaling wordt aangevuld met de woorden ", tenzij kan worden aangetoond dat de verkrijger van die kosten, die voordelen van alle aard en die financiële voordelen een rechtspersoon is, in welke gevallen de aanslag gelijk is aan 50 pct."; 2° in de bepaling onder 5° worden de woorden "en 5° " opgeheven.
Art. 33. In artikel 233, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 11 mei 2007, worden de woorden "een afzonderlijke aanslag gevestigd" vervangen door de woorden "een afzonderlijke aanslag gevestigd volgens de regels bepaald in artikel 219".
Art. 34. Artikel 234, eerste lid, 4°, van hetzelfde Wetboek gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 11 mei 2007, wordt aangevuld met de woorden ", tenzij: - de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van die kosten of de voordelen van alle aard
begrepen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte; - of, wanneer het niet is begrepen in een dergelijke aangifte, de verkrijger op ondubbelzinnige wijze
werd geïdentificeerd uiterlijk binnen 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffend aanslagjaar;".
Art. 35. In artikel 246, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 11 mei 2007, worden de woorden "berekend tegen 300 pct.;" vervangen door de woorden "berekend tegen 100 pct., tenzij kan worden aangetoond dat de verkrijger van die kosten of voordelen een rechtspersoon is, of dat de verdoken meerwinsten terug zijn opgenomen in de boekhouding overeenkomstig artikel 219, vierde lid, in welke gevallen de aanslag gelijk is aan 50 pct.;".
Art. 36. Artikel 247, 3°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 2008, wordt vervangen als volgt: "3° tegen het tarief van 100 pct. wat de in artikel 234, 4°, vermelde niet verantwoorde kosten en
financiële voordelen of voordelen van alle aard betreft, tenzij kan worden aangetoond dat de verkrijger van die kosten of voordelen een rechtspersoon, is in welk geval de aanslag gelijk is aan 50 pct.".
Art. 37. Artikel 444 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Geen belastingverhoging wordt toegepast, wanneer verdoken meerwinsten, als bedoeld in de
artikelen 219 en 233, tweede lid, terug in de boekhouding worden opgenomen in een later boekjaar dan het boekjaar tijdens hetwelk de meerwinst werd verwezenlijkt. volgens de in datzelfde artikel 219, vierde lid, bedoelde voorwaarden.".
Art. 38. Artikel 445 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 juni 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Geen boete wordt toegepast, wanneer: - de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de kosten, vermeld in artikel 57, of van de
voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, begrepen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte; - in de artikelen 219 en 233, tweede lid, bedoelde verdoken meerwinsten, binnen de in datzelfde
artikel 219, vierde lid, bedoelde voorwaarden, terug in de boekhouding worden opgenomen in een later boekjaar dan het boekjaar tijdens hetwelk de meerwinst werd verwezenlijkt.".
Art. 39. Artikel 449 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 juni 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Er wordt geen strafrechtelijke sanctie toegepast wanneer: - de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de kosten, vermeld in artikel 57, of van de
voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, begrepen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkaardige aangifte; - in de artikel 219 en 233, tweede lid, bedoelde verdoken meerwinsten, binnen de in datzelfde artikel
219, vierde lid, bedoelde voorwaarden, terug in de boekhouding worden opgenomen in een later boekjaar dan het boekjaar tijdens hetwelk de meerwinst werd verwezenlijkt.".
Art. 40. De artikelen 28 tot 39 treden in werking de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en zijn van toepassing op alle geschillen die nog niet definitief zijn afgesloten op de datum van deze inwerkingtreding.
Onderafdeling 3. - Liquidatiereserve
Art. 41. Artikel 21 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt aangevuld met een bepaling onder 11°, luidende:
"11° de dividenden bedoeld in artikel 209, in de mate dat hun toekenning of betaalbaarstelling voortkomt van een vermindering van de liquidatiereserve bedoeld in artikel 184quater, of de in het buitenland geïnde of verkregen dividenden in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.".
Art. 42. In artikel 22, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, worden de woorden "ingevolge artikel 171, 2°, f, 2° bis, 3°, 3° quater en 3° quinquies," vervangen door de woorden "ingevolge artikel 171, 2° bis, 3° en 3° quater tot 3° septies,".
Art. 43. In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 8 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in de bepaling onder 3°, worden de woorden "2° bis, 3° quater en 3° quinquies," vervangen door
de woorden "2° bis en 3° quater tot 3° septies,"; b) tussen de bepaling onder 3° sexies en de bepaling onder 4°, wordt een bepaling onder 3° septies
ingevoegd, luidende: "3° septies, tegen een aanslagvoet van 5 of 15 pct., de dividenden, andere dan deze bedoeld in artikel
209, in de mate dat hun toekenning of betaalbaarstelling voortkomt uit een aantasting van de liquidatiereserve bedoeld in artikel 184quater, of de in het buitenland geïnde of verkregen dividenden in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en naargelang het aangetaste gedeelte van deze reserves gedurende ten minste 5 jaar of minder dan 5 jaar, te rekenen vanaf de laatste dag van het betreffende belastbaar tijdperk, behouden is gebleven op de wijze bedoeld in artikel 184quater, derde lid;".
Art. 44. In Titel III, hoofdstuk II, afdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 184quater ingevoegd, luidende: "Art. 184quater. Een vennootschap die op grond van artikel 15 van het Wetboek van
vennootschappen, als kleine vennootschap wordt aangemerkt, kan een liquidatiereserve aanleggen. Deze liquidatiereserve wordt gevormd door een gedeelte of het geheel van de boekhoudkundige
winst na belasting over te boeken naar één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief. De liquidatiereserve moet op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief worden geboekt
en blijven en mag niet tot grondslag dienen voor enige beloning of toekenning. De belastingplichtige moet bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen vanaf het aanslagjaar
waarin de liquidatiereserve wordt aangelegd, een opgave voegen waarvan het model door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld. Indien een gedeelte van de liquidatiereserve wordt aangetast, worden de oudst gevormde reserves
geacht eerst te zijn aangetast.".
Art. 45. In artikel 198, § 1, 1°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de woorden "de ingevolge artikel 219bis en 219ter verschuldigde afzonderlijke aanslagen," vervangen door de woorden "de ingevolge artikel 219bis tot 219quater verschuldigde afzonderlijke aanslagen,".
Art. 46. In artikel 199 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 26 maart 1999, 13 december 2012 en 17 juni 2013, worden de woorden "de in artikel 21, 5°, 6° en 10°, vermelde inkomsten" vervangen door de woorden "de in artikel 21, 5°, 6°, 10°, en 11°, vermelde inkomsten".
Art. 47. In artikel 209, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) tussen de bepaling onder 1° en de bepaling onder 2°, wordt een bepaling onder 1° /1 ingevoegd,
luidende: "1° /1 vervolgens uit de liquidatiereserve bedoeld in artikel 184quater;"; b) in de bepaling onder 2° worden de woorden ", andere dan deze bedoeld in de bepaling onder 1°
/1," ingevoegd tussen de woorden "de voorheen gereserveerde winst" en de woorden "die reeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen".
Art. 48. In Titel III, hoofdstuk III, afdeling II, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 219quater ingevoegd, luidende: "Art. 219quater. Voor het belastbaar tijdperk waarin een liquidatiereserve wordt aangelegd zoals
bedoeld in artikel 184quater, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd. De grondslag van deze aanslag wordt gevormd door de winsten bedoeld in artikel 184quater, tweede
lid. De afzonderlijke aanslag is gelijk aan 10 pct. van de in het vorige lid vermelde grondslag. Deze afzonderlijke aanslag staat los van, en komt in voorkomend geval bovenop andere aanslagen
die overeenkomstig andere bepalingen van dit Wetboek of in voorkomend geval in uitvoering van bijzondere wetsbepalingen verschuldigd zijn.".
Art. 49. In artikel 269, § 1, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in de bepaling onder 1° worden de woorden "andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2°
tot 4° en 7°, " vervangen door de woorden "andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2° tot 4°, 7° en 8°, "; b) paragraaf 1 wordt aangevuld met een bepaling onder 8°, luidende: "8° op 5 of 15 pct., voor de dividenden, andere dan deze bedoeld in artikel 209, in de mate dat hun
toekenning of betaalbaarstelling voortkomt uit een aantasting van de liquidatiereserve bedoeld in artikel 184quater, of voor de dividenden van buitenlandse oorsprong die in België zijn geïnd of verkregen in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en naargelang het aangetaste gedeelte van deze reserves gedurende ten minste 5 jaar of minder dan 5 jaar, te rekenen vanaf de laatste dag van het betreffende belastbaar tijdperk, behouden is gebleven op de wijze bedoeld in artikel 184quater, derde lid.".
Art. 50. De artikelen 41 tot 43 en 49 zijn van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2015. De artikelen 44 tot 48 zijn van toepassing vanaf het aanslagjaar 2015.
Afdeling 3. - Steun aan de landbouw
Art. 51. In artikel 38 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt een bepaling onder 28° ingevoegd, luidende: "28° kapitaal- en interestsubsidies die, met inachtneming van de Europese reglementering inzake
staatssteun, door de bevoegde gewestelijke instellingen aan landbouwers worden betaald in het raam van de steun aan de landbouw, om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand
te brengen."; 2° de paragraaf 5, opgeheven bij de wet van 26 december 2013, wordt hersteld in de volgende
lezing: " § 5. In geval van vervreemding van één van de in § 1, eerste lid, 28°, vermelde vaste activa, anders
dan bij schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt de vrijstelling met betrekking tot dat vast actief niet meer verleend vanaf het belastbaar tijdperk waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden en wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van dit belastbaar tijdperk.".
Art. 52. In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 4°, i, wordt aangevuld met de woorden ", andere dan deze opgenomen onder
4° bis"; 2° een bepaling onder 4° bis wordt ingevoegd, luidende: "4° bis tegen een aanslagvoet van 12,5 pct., de zoogkoeienpremies en de premies in het kader van de
bedrijfstoeslagrechten ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;".
Art. 53. In artikel 217 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het artikel wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende: "4° 5 pct., met betrekking tot de kapitaal- en interestsubsidies die, met inachtneming van de
Europese reglementering inzake staatssteun, door de bevoegde gewestelijke instellingen aan landbouwers worden toegekend in het raam van de steun aan de landbouw, om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen."; 2° het artikel wordt aangevuld met drie leden, luidende: "Het in het eerste lid, 4°, vermelde tarief geldt als de subsidies betrekking hebben op investeringen
in materiële vaste activa of immateriële vaste activa die afschrijfbaar zijn en die niet als herbelegging worden aangemerkt krachtens de artikelen 44bis, 44ter, 47 en 194quater. Geen van de bij de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken noch enige compensatie met het verlies
van het belastbaar tijdperk mag worden verricht op de grondslag van de het eerste lid, 4°, vermelde belasting. In geval van vervreemding van een in het eerste lid, 4°, vermeld vast actief, anders dan bij
schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt de verlaagde belasting met betrekking tot dat vast actief niet meer verleend vanaf het belastbaar tijdperk waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden.".
Art. 54. In artikel 230 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt aangevuld met een bepaling onder 6°, luidende: "6° kapitaal- en interestsubsidies die, met inachtneming van de Europese reglementering inzake
staatssteun, door de bevoegde gewestelijke instellingen aan landbouwers, die in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtigen zijn, worden betaald in het raam van de steun aan de landbouw, om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen."; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid luidende: "In geval van vervreemding van één van de in het eerste lid, 6°, vermelde vaste activa, anders dan
bij schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt de vrijstelling met betrekking tot dat vast actief niet meer verleend vanaf het belastbaar tijdperk waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden en wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van dit belastbaar tijdperk.".
Art. 55. Artikel 246 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt aangevuld met vier leden, luidende: "In afwijking van het eerste lid, wordt het tarief bepaald op 5 pct., met betrekking tot de kapitaal-
en interestsubsidies die, met inachtneming van de Europese reglementering inzake staatssteun, door
de bevoegde gewestelijke instellingen aan landbouwers, die in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen zijn, worden toegekend in het raam van de steun aan de landbouw, om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen. Het in het derde lid vermelde tarief geldt als de subsidies betrekking hebben op investeringen in
materiële vaste activa of immateriële vaste activa die afschrijfbaar zijn en die niet als herbelegging worden aangemerkt krachtens de artikelen 44bis, 44ter, 47 en 194quater. Geen van de bij de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken noch enige compensatie voor het verlies
van het belastbaar tijdperk mag worden verricht op de grondslag van de in het derde lid vermelde belasting. In geval van vervreemding van een in het derde lid vermeld vast actief, anders dan bij schadegeval,
onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt het verlaagde tarief met betrekking tot dat vast actief niet meer verleend vanaf het belastbaar tijdperk waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden en wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van dit belastbaar tijdperk.".
Art. 56. Artikel 276 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende: "Geen voorheffing, noch forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting, noch belastingkrediet mag
worden verrekend met de in artikelen 217, eerste lid, 4°, en 246, derde lid, vermelde belasting.".
Art. 57. Artikel 463bis van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende: " § 3. Dit artikel is niet van toepassing op de belasting die berekend is overeenkomstig de artikelen
217, eerste lid, 4°, en 246, derde lid.".
Art. 58. De artikelen 51 en 54 zijn van toepassing op de kapitaal- en interestsubsidies die vanaf 2015 worden betaald. Artikel 52 is van toepassing op de premies die vanaf 2015 worden betaald. De artikelen 53 en 55 tot 57 zijn van toepassing op de kapitaal- en interestsubsidies die vanaf 2015
worden toegekend en voor zover die subsidies ten vroegste op 1 januari 2008 zijn betekend.
Afdeling 4. - Wijzigingen van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance
Art. 59. In artikel 5 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, worden in punt A de woorden "gelijk aan 18 pct." vervangen door de woorden "gelijk aan 20,4 pct." en wordt punt B opgeheven.
Art. 60. In artikel 6 van dezelfde wet worden de woorden "1 januari 2015" vervangen door de woorden "1 januari 2016" en wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 61. In artikel 9 van dezelfde wet worden in het punt B de woorden "20,15 pct." en "280 EUR" respectievelijk vervangen door de woorden "25,91 pct." en "360 EUR" en wordt punt C opgeheven.
Art. 62. In artikel 10 van dezelfde wet worden de woorden "1 januari 2015" vervangen door de woorden "1 januari 2016" en wordt het derde lid opgeheven.
Afdeling 5. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten inzake inkomstenbelastingen
Art. 63. Bekrachtigd worden met ingang van de dag van hun respectieve inwerkingtreding: 1° het koninklijk besluit van 15 december 2013 tot wijziging van het KB/WIB 92 inzake de
vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in toepassing van artikel 2757, vierde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; 2° het koninklijk besluit van 21 februari 2014 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de
bedrijfsvoorheffing; 3° het koninklijk besluit van 25 april 2014 tot wijziging van het KB/WIB 92 met betrekking tot het
vaststellen van het maximumbedrag van de vrijstelling inzake het sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut; 4° het koninklijk besluit van 13 juni 2014 tot uitvoering van artikel 16 van de wet van 15 mei 2014
houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance en van artikelen 2758 en 2759 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
5° het koninklijk besluit van 18 juni 2014 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing; 6° het koninklijk besluit van 17 juli 2014 tot wijziging van artikel 4 van het koninklijk besluit van 13
juni 2014 tot uitvoering van artikel 16 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance en van artikelen 2758 en 2759 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
HOOFDSTUK 2. - Belasting over de toegevoegde waarde
Afdeling 1. - Telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten en langs elektronische weg verrichte diensten aan niet-belastingplichtigen
Art. 64. Deze afdeling voorziet in de omzetting van artikel 5 van richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot wijziging van richtlijn 2006/112/EG wat de plaats van een dienst betreft.
Art. 65. In artikel 18, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 november 2009, wordt de bepaling onder 14° vervangen als volgt: "14° radio- en televisieomroepdiensten en telecommunicatiediensten. Als telecommunicatiediensten
worden beschouwd diensten die betrekking hebben op de transmissie, uitzending of ontvangst van signalen, tekst, beelden en geluiden of informatie van allerlei aard, via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische systemen, daaronder begrepen de overdracht en het verlenen van het recht om gebruik te maken van capaciteit voor een dergelijke transmissie, uitzending of ontvangst. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder telecommunicatiediensten mede verstaan het bieden van toegang tot wereldwijde informatienetten;".
Art. 66. In artikel 21bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van de 26 november 2009 en gewijzigd bij de wetten van 29 december 2010 en 17 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 9° vervangen als volgt: "9° de plaats waar de ontvanger van de dienst is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke
verblijfplaats heeft, wanneer de dienst tot voorwerp heeft: a) telecommunicatiediensten; b) radio- en televisieomroepdiensten; c) langs elektronische weg verrichte diensten;"; b) in paragraaf 2, 10°, worden de bepalingen onder i), j) en k) opgeheven; c) in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 11° opgeheven; d) in paragraaf 3, inleidende zin, worden de woorden "7° en 10°, a) tot j)" vervangen door de
woorden "7°, 9° en 10° ".
Art. 67. In artikel 27, § 3, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 december 2012, worden de woorden "in artikel 58bis" vervangen door de woorden "in de artikelen 58ter en 58quater".
Art. 68. In artikel 50, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 november 2009 wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt: "3° aan elke niet in België gevestigde belastingplichtige die handelingen verricht bedoeld in het
Wetboek waarvoor recht op aftrek is ontstaan en waarvoor hij krachtens de artikelen 51 en 52 schuldenaar is van de belasting in België, met uitzondering van de belastingplichtigen die uitsluitend diensten verrichten waarvoor zij gebruik maken van één van de bijzondere regelingen bedoeld in de artikelen 358bis tot en met 369duodecies van richtlijn 2006/112/EG;".
Art. 69. In artikel 53 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 januari 2004 en gewijzigd bij de programmawet van 27 april 2007 en de wet van 17 december 2012, wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, luidende: " § 1bis. Paragraaf 1 is niet van toepassing op: 1° de belastingplichtige die uitsluitend diensten verricht waarvoor hij gebruik maakt van de
bijzondere regeling bedoeld in de artikelen 358bis tot 369 van richtlijn 2006/112/EG; 2° de belastingplichtige die uitsluitend diensten verricht waarvoor hij gebruik maakt van de
bijzondere regeling bedoeld in de artikelen 369bis tot 369duodecies, van richtlijn 2006/112/EG en in België noch de zetel van zijn bedrijfsuitoefening, noch een vaste inrichting heeft gevestigd.".
Art. 70. In artikel 55, § 1, van hetzelfde Wetboek, wordt het eerste lid, vervangen bij de wet van 7 maart 2002 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 november 2009, vervangen als volgt: " § 1. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige moet, alvorens in België enige andere
handeling te verrichten dan een handeling waarvoor de belasting krachtens artikel 51, § 2, eerste lid, 1°, 2°, 5° en 6°, verschuldigd is door de medecontractant, en andere dan een handeling waarvoor de bijzondere regeling bedoeld in artikel 58ter van toepassing is, door de minister van Financiën of zijn gemachtigde een in België gevestigde aansprakelijke vertegenwoordiger laten erkennen.".
Art. 71. In hoofdstuk IX, van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidende "Bijzondere regelingen voor telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten verricht voor niet-belastingplichtigen".
Art. 72. In afdeling 4, ingevoegd bij artikel 71, wordt een onderafdeling 1 ingevoegd, luidende "Definities".
Art. 73. In dezelfde onderafdeling 1, ingevoegd bij artikel 72, wordt het artikel 58bis, ingevoegd bij de wet van 22 april 2003, vervangen als volgt: "Art. 58bis. Voor de toepassing van de artikelen 58ter en 58quater wordt verstaan onder: 1° "telecommunicatiediensten" en "radio- en televisieomroepdiensten": de diensten bedoeld in
artikel 21bis, § 2, 9°, a) en b); 2° "elektronische diensten" en "langs elektronische weg verrichte diensten": de diensten bedoeld in
artikel 21bis, § 2, 9°, c); 3° "lidstaat van verbruik": de lidstaat waar overeenkomstig artikel 21bis, § 2, 9°, de
telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten geacht worden te worden verricht; 4° "aangifte": de aangifte waarin alle gegevens staan die nodig zijn om het bedrag van de in elke
lidstaat verschuldigde BTW vast te stellen.".
Art. 74. In afdeling 4, ingevoegd bij artikel 71, wordt een onderafdeling 2 ingevoegd, luidende "Bijzondere regeling voor diensten verricht door niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen".
Art. 75. In dezelfde onderafdeling 2, ingevoegd bij artikel 74, wordt een artikel 58ter ingevoegd, luidende: "Art. 58ter. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: 1° "niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige": een belastingplichtige die de zetel van
zijn bedrijfsuitoefening niet op het grondgebied van de Gemeenschap heeft gevestigd noch daar over een vaste inrichting beschikt, en ook niet voor BTW-doeleinden geïdentificeerd moet zijn; 2° "lidstaat van identificatie": de lidstaat die de niet in de Gemeenschap gevestigde
belastingplichtige verkiest te contacteren om opgave te doen van het begin van zijn activiteit als belastingplichtige op het grondgebied van de Gemeenschap. § 2. Elke niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die telecommunicatiediensten, radio-
en televisieomroepdiensten of elektronische diensten verricht voor een niet-belastingplichtige die in een lidstaat gevestigd is of er zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, mag gebruik maken van deze bijzondere regeling. Deze regeling is van toepassing op alle aldus in de Gemeenschap verrichte diensten. § 3. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die België kiest als lidstaat van
identificatie doet opgave van het begin van zijn activiteit als belastingplichtige aan het elektronisch
adres dat te dien einde gecreëerd werd door de minister van Financiën of zijn gemachtigde. Bovendien moet de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige de volgende inlichtingen
verschaffen: 1° naam; 2° postadres; 3° elektronische adressen, met inbegrip van websites; 4° in voorkomend geval, het nationale belastingnummer; 5° een verklaring dat hij niet voor BTW-doeleinden in de Gemeenschap geïdentificeerd is. Het BTW-identificatienummer dat aan de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige
wordt toegekend, wordt langs elektronische weg medegedeeld. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige deelt langs elektronische weg elke wijziging
mee met betrekking tot de verstrekte inlichtingen. § 4. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige doet langs elektronische weg opgave
van de beëindiging van zijn activiteit als belastingplichtige, alsook van wijziging ervan in die mate dat hij niet langer aan de voorwaarden voldoet om van deze bijzondere regeling gebruik te mogen maken. Het BTW-identificatienummer dat aan de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige
wordt toegekend, wordt doorgehaald indien: 1° de belastingplichtige meedeelt dat hij niet langer telecommunicatiediensten, radio- en
televisieomroepdiensten of elektronische diensten verricht; 2° er anderszins kan worden aangenomen dat zijn belastbare activiteit beëindigd is; 3° hij niet langer de voorwaarden vervult om van deze bijzondere regeling gebruik te mogen
maken; 4° hij bij voortduring niet aan de voorschriften van deze bijzondere regeling voldoet. § 5. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige dient langs elektronische weg een
aangifte in voor elk kalenderkwartaal, ongeacht of al dan niet telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten zijn verricht. Deze aangifte, opgesteld in euro, wordt uiterlijk twintig dagen na het verstrijken van elk kalenderkwartaal ingediend. Deze aangifte bevat het BTW-identificatienummer en, voor elke lidstaat van verbruik waar de BTW
verschuldigd is, het totale bedrag, de BTW niet inbegrepen, van de gedurende het tijdvak waarop zij betrekking heeft, verrichte telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten en het totale bedrag van de belasting daarover, opgesplitst naar belastingtarieven. De geldende BTW-tarieven en de totale verschuldigde belasting worden eveneens vermeld. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige voldoet de btw onder verwijzing naar de
betreffende aangifte op het moment dat de aangifte wordt ingediend, doch uiterlijk bij het verstrijken van de termijn waarbinnen deze aangifte moet worden ingediend. § 6. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige voert van alle handelingen waarop
deze bijzondere regeling van toepassing is, een boekhouding. Deze boekhouding moet voldoende gegevens bevatten om de belastingautoriteiten van de lidstaat van verbruik in staat te stellen de juistheid van de aangifte te bepalen. De gegevens vervat in de in het eerste lid bedoelde boekhouding moeten langs elektronische weg ter
inzage worden voorgelegd op ieder verzoek van de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde alsook op dat van de ambtenaren van de bevoegde administratie van de lidstaat van verbruik. Deze gegevens moeten worden bewaard gedurende tien jaar na afloop van het jaar waarin de dienst
is verricht. § 7. De niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige, die van deze bijzondere regeling
gebruik maakt, mag de belasting geheven van de aan hem geleverde goederen en verleende diensten niet in aftrek brengen in de in paragraaf 5 bedoelde aangifte. Niettemin kan hij de teruggaaf genieten bedoeld in artikel 76, § 2. § 8. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel, met name de na te leven
formaliteiten met betrekking tot de aangifte van de verrichte handelingen, de betaling van de verschuldigde belasting, het bijhouden van een gepaste boekhouding en de teruggaaf van de voorbelasting.".
Art. 76. In afdeling 4, ingevoegd bij artikel 71, wordt een onderafdeling 3 ingevoegd, luidende "Bijzondere regeling voor diensten verricht door in de Gemeenschap doch niet in de lidstaat van
verbruik gevestigde belastingplichtigen".
Art. 77. In dezelfde onderafdeling 3, ingevoegd bij artikel 76, wordt een artikel 58quater ingevoegd, luidende: "Art. 58quater. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: 1° "niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige": een belastingplichtige die de zetel
van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting op het grondgebied van de Gemeenschap heeft gevestigd, maar in de lidstaat van verbruik noch de zetel van zijn bedrijfsuitoefening, noch een vaste inrichting heeft; 2° "lidstaat van identificatie": de lidstaat waar de belastingplichtige de zetel van zijn
bedrijfsuitoefening heeft gevestigd of, indien hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd, de lidstaat waar hij een vaste inrichting heeft. Indien de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft
gevestigd, maar daarin meer dan één vaste inrichting heeft, dan is de lidstaat van identificatie die lidstaat waar zich een vaste inrichting bevindt en waarin de belastingplichtige meldt dat hij van deze bijzondere regeling gebruik maakt. De belastingplichtige is gedurende het betreffende kalenderjaar en de twee daaropvolgende kalenderjaren aan deze keuze gebonden. § 2. Elke niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige die telecommunicatiediensten,
radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten verricht voor een niet-belastingplichtige die in een lidstaat gevestigd is of er zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, mag gebruik maken van deze bijzondere regeling. Deze regeling is van toepassing op alle aldus in de Gemeenschap verrichte diensten. § 3. De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige die de zetel van zijn
bedrijfsuitoefening in België heeft gevestigd of, indien hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening niet heeft gevestigd in de Gemeenschap, uitsluitend in België over een vaste inrichting beschikt, doet opgave van het begin van zijn onder deze bijzondere regeling vallende economische activiteit op het elektronische adres dat daarvoor door de minister van Financiën of zijn gemachtigde is gecreëerd. Indien de niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige de zetel van zijn
bedrijfsuitoefening niet in de Gemeenschap heeft gevestigd, maar daarin meer dan één vaste inrichting heeft, en hij België kiest als lidstaat van identificatie, dan doet hij opgave van het begin van zijn onder deze bijzondere regeling vallende economische activiteit op het in het eerste lid bedoelde elektronische adres. Voor de belastbare handelingen die hij verricht in het kader van deze bijzondere regeling, maakt de
belastingplichtige gebruik van zijn BTW-identificatienummer dat aan hem werd toegekend overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 1°. § 4. De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige bedoeld in paragraaf 3, doet
eveneens langs elektronische weg opgave van de beëindiging van deze activiteit, alsook van wijziging ervan in die mate dat hij niet langer aan de voorwaarden voldoet om van deze bijzondere regeling gebruik te mogen maken. De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige wordt uitgesloten van deze
bijzondere regeling indien: 1° hij meldt dat hij niet langer telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten
verricht; 2° anderszins kan worden aangenomen dat zijn aan deze bijzondere regeling onderworpen
belastbare handelingen beëindigd zijn; 3° hij niet langer de voorwaarden vervult om van deze bijzondere regeling gebruik te mogen
maken; 4° hij bij voortduring niet voldoet aan de voorschriften van deze bijzondere regeling. § 5. De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige bedoeld in paragraaf 3, dient
langs elektronische weg een aangifte in voor elk kalenderkwartaal, ongeacht of al dan niet telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten zijn verricht. Deze aangifte, opgesteld in euro, wordt uiterlijk twintig dagen na het verstrijken van elk kalenderkwartaal ingediend. De aangifte bevat het BTW-identificatienummer en, voor elke lidstaat van verbruik waar de BTW
verschuldigd is, het totale bedrag, de BTW niet inbegrepen, van de gedurende het tijdvak waarop zij betrekking heeft, verrichte telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten of elektronische diensten en het totale bedrag van de belasting daarover, opgesplitst naar belastingtarieven. De geldende BTW-tarieven en de totale verschuldigde belasting worden eveneens
op de aangifte vermeld. Indien de belastingplichtige een of meer vaste inrichtingen heeft in andere lidstaten van waaruit de
diensten worden verricht, bevat de BTW-aangifte, naast de in het tweede lid bedoelde gegevens, tevens het totale bedrag van de telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten die onder deze bijzondere regeling vallen per lidstaat waar hij een vaste inrichting heeft gevestigd en uitgesplitst naar lidstaat van verbruik, alsmede het individueel BTW-identificatienummer of het fiscaal registratienummer van deze inrichting. De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige voldoet de BTW onder verwijzing
naar de betreffende aangifte op het moment dat de aangifte wordt ingediend, doch uiterlijk bij het verstrijken van de termijn waarbinnen deze aangifte moet worden ingediend. § 6. De niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige bedoeld in paragraaf 3, voert
van alle handelingen waarop deze bijzondere regeling van toepassing is, een boekhouding. Deze boekhouding moet voldoende gegevens bevatten om de belastingautoriteiten van de lidstaat van verbruik in staat te stellen de juistheid van de aangifte te bepalen. De gegevens vervat in de in het eerste lid bedoelde boekhouding moeten langs elektronische weg ter
inzage worden voorgelegd op ieder verzoek van de ambtenaren van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde alsook op dat van de ambtenaren van de bevoegde administratie van de lidstaat van verbruik. Deze gegevens moeten worden bewaard gedurende tien jaar na afloop van het jaar waarin de dienst
is verricht. § 7. De niet in België gevestigde belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruik maakt,
mag de belasting geheven van de aan hem geleverde goederen en verleende diensten niet in aftrek brengen in de in paragraaf 5 bedoelde aangifte. De niet in België gevestigde belastingplichtige kan niettemin de teruggaaf genieten bedoeld in artikel
76, § 2. Indien de niet in België gevestigde belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruik
maakt, echter in België ook handelingen verricht, die niet aan deze bijzondere regeling onderworpen zijn en waarvoor hij overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, voor BTW-doeleinden moet geïdentificeerd zijn, brengt hij de belasting die verband houdt met de aan deze bijzondere regeling onderworpen handelingen in aftrek in de aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°. § 8. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel, met name de na te leven
formaliteiten met betrekking tot de aangifte van de verrichte handelingen, de betaling van de verschuldigde belasting, het bijhouden van een gepaste boekhouding en de teruggaaf van de voorbelasting.".
Art. 78. Artikel 91, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 28 januari 2004, wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende: "4° binnen de termijn die ter uitvoering van de artikelen 367, eerste alinea en 369decies, eerste
alinea, van richtlijn 2006/112/EG, is gesteld.".
Art. 79. Artikel 109 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 oktober 1998, opgeheven bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, hersteld bij de wet van 22 april 2003 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 oktober 2008, wordt opgeheven.
Art. 80. De artikelen 64 tot 79 treden in werking op 1 januari 2015.
Afdeling 2. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 37, § 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde
Art. 81. Bekrachtigd worden met ingang van hun respectieve dag van inwerkingtreding: 1° de artikelen 22 tot 28 van het koninklijk besluit van 30 april 2013 tot wijziging van de koninklijke
besluiten nrs 1, 2, 3, 4, 7, 10, 13, 14, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 31, 39, 46, 48, 51, 53, 54 en 56 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde; 2° het koninklijk besluit van 21 december 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20
juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven; 3° artikel 2 van het koninklijk besluit van 21 maart 2014 tot wijziging van de koninklijke besluiten
nrs. 4 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde.
HOOFDSTUK 3. - Accijnzen
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken
Art. 82. In artikel 9 van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste streepje, onder de titel "niet-mousserende wijn", worden de woorden
"bijzondere accijns: 56,9700 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns: 57,2440 EUR"; 2° in paragraaf 1, tweede streepje, onder de titel "mousserende wijn", worden de woorden
"bijzondere accijns: 194,9400 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns: 195,8775 EUR"; 3° in paragraaf 3, worden de woorden "een bijzondere accijns van 18,0360 EUR" vervangen door
de woorden "een bijzondere accijns van 18,2049 EUR".
Art. 83. In artikel 12 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste streepje, onder de titel "niet-mousserende dranken", worden de woorden
"bijzondere accijns: 56,9700 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns: 57,2440 EUR"; 2° in paragraaf 1, tweede streepje, onder de titel "mousserende dranken", worden de woorden
"bijzondere accijns: 194,9400 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns: 195,8775 EUR"; 3° in paragraaf 3, worden de woorden "een bijzondere accijns van 18,0360 EUR" vervangen door
de woorden "een bijzondere accijns van 18,2049 EUR".
Art. 84. In artikel 15 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, worden de woorden "een bijzondere accijns van 52,9487 EUR" vervangen door
de woorden "een bijzondere accijns van 53,5886 EUR"; 2° in paragraaf 2, worden de woorden "een bijzondere accijns van 42,8642 EUR" vervangen door
de woorden "een bijzondere accijns van 43,4233 EUR"; 3° in paragraaf 3, a), worden de woorden "bijzondere accijns: 128,0087 EUR" vervangen door de
woorden "bijzondere accijns: 128,8512 EUR"; 4° in paragraaf 3, b), worden de woorden "bijzondere accijns: 147,8402 EUR" vervangen door de
woorden "bijzondere accijns: 148,6827 EUR" .
Art. 85. In artikel 17 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, worden de woorden "bijzondere accijns: 1 895,8558 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns: 1 901,5770 EUR.".
Afdeling 2. - Wijzigingen van de wet van 21 december 2009 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie
Art. 86. In artikel 13, § 1, van de wet van 21 december 2009 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken en koffie, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder b), worden de woorden "3,7184 euro per hectoliter" vervangen door de
woorden "3,7284 euro per hectoliter"; 2° in de bepaling onder d), eerste streepje, worden de woorden "22,3104 euro per hectoliter"
vervangen door de woorden "22,3706 euro per hectoliter"; 3° in de bepaling onder d), tweede streepje, worden de woorden "37,1840 euro per 100 kg
nettogewicht" vervangen door de woorden "37,2844 euro per 100 kg nettogewicht" .
Art. 87. In artikel 14, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder a), worden de woorden "0,1983 euro per kg nettogewicht" vervangen door
de woorden "0,1988 euro per kg nettogewicht";
2° in de bepaling onder b), worden de woorden "0,2479 euro per kg nettogewicht" vervangen door de woorden "0,2486 euro per kg nettogewicht"; 3° in de bepaling onder c), worden de woorden "0,6941 euro per kg nettogewicht" vervangen door
de woorden "0,6960 euro per kg nettogewicht".
Afdeling 3. - Wijzigingen van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de Federale Staatsstructuur
Art. 88. Het opschrift van Boek III van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de Federale Staatsstructuur wordt vervangen als volgt: "BOEK III. - Verpakkingsheffing" .
Art. 89. In artikel 369 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 11° wordt opgeheven; 2° de bepaling onder 11° bis wordt opgeheven; 3° de bepaling onder 12° wordt vervangen als volgt: "12° belastingplichtige: hetzij de schuldenaar van de accijns wanneer de inning van de
verpakkingsheffing samenvalt met de inning van de accijns, hetzij de natuurlijke of rechtspersoon die dranken verpakt in individuele verpakkingen wanneer de accijns voorafgaandelijk werd betaald op deze dranken;"; 4° de bepaling onder 20° wordt opgeheven.
Art. 90. Hoofdstuk VI van dezelfde wet, dat artikel 381, ingevoegd bij de wet van 27 april 2005, bevat, wordt opgeheven.
Art. 91. In artikel 390/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 augustus 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "en milieuheffing" opgeheven; 2° in paragraaf 12, worden de woorden "en milieuheffing" opgeheven; 3° in paragraaf 13, worden de woorden "en milieuheffing" opgeheven; 4° in paragraaf 25, worden de woorden "en milieuheffing" opgeheven.
Art. 92. Artikel 393 van dezelfde wet, vervangen bij de programmawet van 27 december 2012, wordt vervangen als volgt: "Art. 393. § 1. De Algemene Administratie der douane en accijnzen is belast met de inning en de
controle van de verpakkingsheffing. Voor de inning en de controle op de verpakkingsheffing beschikken de ambtenaren der douane en
accijnzen over de middelen en de bevoegdheden die hun inzake accijnzen worden verleend door de algemene wet inzake douane en accijnzen en door de bijzondere accijnswetten. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de ambtenaren van
de Algemene Administratie der douane en accijnzen alsmede de leden van de federale en van de lokale politie bevoegd om, alleen, alle inbreuken op deze wet op te sporen en vast te stellen. § 2. De ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën evenals de ambtenaren van de
inspectiediensten van de Federale Overheidsdiensten Economie, KMO, Middenstand en Energie en Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, stellen de Algemene Administratie der douane en accijnzen onmiddellijk in kennis van elke inbreuk op de wetgeving betreffende de verpakkingsheffing die zij tijdens hun respectievelijke controles vaststellen." .
Art. 93. Artikel 395 van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 17 juni 2013, wordt vervangen als volgt: "Art. 395. Elke inbreuk op de bepalingen van deze wet waardoor de verpakkingsheffing opeisbaar
wordt, wordt bestraft met een geldboete van vijf- tot tienmaal de in het spel zijnde rechten zonder dat ze minder mag bedragen dan 250,00 euro en onverminderd de betaling van de verschuldigde heffing. Onverminderd de bij dit artikel en bij de artikelen 396 en 397 bepaalde straffen is de
verpakkingsheffing altijd opeisbaar, met uitzondering van de verpakkingsheffing verschuldigd op goederen die, naar aanleiding van de vaststelling van een overtreding op basis van het bepaalde in het
eerste lid, effectief worden in beslag genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan. De op de verbeurdverklaarde of afgestane goederen niet meer opeisbare verpakkingsheffing zal
niettemin als basis dienen voor de berekening van de op te leggen boeten." .
Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak
Art. 94. In artikel 3 van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, 2°, b), worden de woorden "4,57 percent" vervangen door de woorden "0,00
percent"; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt: " § 2. Naast de in § 1, 2° en 3°, bepaalde ad valorem accijns en ad valorem bijzondere accijns
worden sigaretten en rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak die hier te lande tot verbruik werden uitgeslagen, onderworpen aan een specifieke accijns en een specifieke bijzondere accijns, die als volgt zijn vastgesteld: a) voor sigaretten: - accijns: 6,8914 euro per 1 000 stuks; - bijzondere accijns: 30,0000 euro per 1 000 stuks; b) voor rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak: - accijns: 0,0000 euro per kilogram; - bijzondere accijns: 16,5000 euro per kilogram."; 3° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt: " § 3. Voor de sigaretten mag het totaal van de accijnzen en van de bijzondere accijnzen, geheven
overeenkomstig § 1, 2°, en § 2, a), in geen geval minder bedragen dan 154,4645 euro per 1000 stuks."; 4° paragraaf 4, eerste lid, wordt vervangen als volgt: " § 4. Voor de rooktabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten en andere soorten rooktabak
mag het totaal van de accijnzen en van de bijzondere accijnzen, geheven overeenkomstig § 1, 3°, en § 2, b), in geen geval minder bedragen dan 52,0747 euro per kilogram.".
Afdeling 5. - Wijzigingen van de programmawet van 27 december 2004
Art. 95. Artikel 419 van de programmawet van 27 december 2004, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt vervangen als volgt: "a) gelode benzine van de GN-codes 2710 11 31, 2710 11 51 en 2710 11 59: accijns: 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15° C; bijzondere accijns: 365,3455 euro per 1 000 liter bij 15° C; bijdrage op de energie: 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15° C; b) ongelode benzine van de GN-code 2710 11 49: i) met een hoog zwavelgehalte en aromatische verbindingen: accijns: 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 356,2209 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; ii) met een laag zwavelgehalte en aromatische verbindingen: accijns: 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 341,1804 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; c) ongelode benzine van de GN-codes 2710 11 41 en 2710 11 45: accijns: 245,4146 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 341,1804 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; d) kerosine van de GN-codes 2710 19 21 en 2710 19 25: i) gebruikt als motorbrandstof: accijns: 294,9933 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 304,9457 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 28,6317 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden:
accijns: 18,5920 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 4,1492 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof: * zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 19,4356 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; * niet-zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 19,4356 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; e) gasolie van de GN codes 2710 19 41, 2710 19 45 en 2710 19 49 met een zwavelgehalte van meer
dan 10 mg/kg: i) gebruikt als motorbrandstof: accijns: 198,3148 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 230,6949 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 14,8736 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden: accijns: 18,5920 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 4,1492 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof: * zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; controleretributie: 10 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 8,5353 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; * niet-zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; controleretributie: 10 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 8,5353 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; f) gasolie van de GN code 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg: i) gebruikt als motorbrandstof: accijns: 198,3148 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 215,6544 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 14,8736 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden: accijns: 18,5920 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 4,1492 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof: * zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; controleretributie: 10 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 7,1484 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; * niet-zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; controleretributie: 10 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; bijdrage op de energie: 7,1484 euro per 1 000 liter bij 15 ° C; g) zware stookolie van de GN codes 2710 19 61 tot en met 2710 19 69: * zakelijk gebruik (met uitzondering van het gebruik voor de productie van elektriciteit): accijns: 13 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 3,2437 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 kg;
* niet-zakelijk gebruik: accijns: 13 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 3,2437 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 kg; * gebruik voor de productie van elektriciteit: accijns: 13 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 3,2437 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 kg; h) vloeibaar petroleumgas van de GN codes 2711 12 11 tot en met 2711 19 00: i) gebruikt als motorbrandstof: accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 kg; ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden: accijns: 37,1840 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 7,2156 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: 0 euro per 1 000 kg; iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof: * zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: voor butaan van de GN-code 2711 13: 18,5230 euro per 1 000 kg; voor propaan van de GN- code 2711 12: 18,7913 euro per 1 000 kg; * niet-zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: voor butaan van de GN-code 2711 13: 18,5230 euro per 1 000 kg; voor propaan van de GN-code 2711 12: 18,7913 euro per 1 000 kg; i) aardgas van de GN codes 2711 11 00 en 2711 21 00: i) gebruikt als motorbrandstof: accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijzondere accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijdrage op de energie: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); ii) gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden: accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijzondere accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijdrage op de energie: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); iii) gebruikt als verwarmingsbrandstof: * zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijzondere accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijdrage op de energie: 0,9916 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); * niet-zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijzondere accijns: 0 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); bijdrage op de energie: 0,9916 euro per MWh (bovenste verbrandingswaarde); j) kolen, cokes en bruinkool van de GN codes 2701, 2702 en 2704: accijns: 0 euro per 1 000 kg; bijzondere accijns: 8,6841 euro per 1 000 kg; bijdrage op de energie: 3 euro per 1 000 kg; k) elektriciteit van de GN code 2716: zakelijk gebruik: - geleverd aan een eindgebruiker aangesloten op het transport- of verdelingsnetwerk waarvan de
nominale spanning meer is dan 1 kV, met inbegrip van een eindgebruiker die geïdentificeerd wordt als een met hoogspanning gelijkgestelde afnemer: accijns: 0 euro per MWh;
bijzondere accijns: 0 euro per MWh; bijdrage op de energie: 0 euro per MWh; - geleverd aan een eindgebruiker aangesloten op het transport- of verdelingsnetwerk waarvan de
nominale spanning gelijk is aan of minder is dan 1 kV: accijns: 0 euro per MWh; bijzondere accijns: 0 euro per MWh; bijdrage op de energie: 1,9140 euro per MWh; - niet-zakelijk gebruik: accijns: 0 euro per MWh; bijzondere accijns: 0 euro per MWh; bijdrage op de energie: 1,9140 euro per MWh.".
Art. 96. Artikel 420, §§ 5 tot 8, van dezelfde programmawet wordt vervangen als volgt: " § 5. Voor de toepassing van het tarief betreffende "zakelijk gebruik", bedoeld in artikel 419, d) tot
en met i) en k), moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: Het moet gaan om het zakelijk gebruik van een bedrijf, dit is het verbruik van een bedrijf dat
zelfstandig, ongeacht op welke plaats, leveringen van goederen en diensten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die economische activiteiten. De economische activiteiten omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of
dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije beroepen. De Staat, lokale en regionale overheden en andere publiekrechtelijke lichamen worden niet als
bedrijf aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten. Wanneer deze lichamen evenwel zodanige werkzaamheden of handelingen verrichten, worden zij
daarvoor als bedrijf aangemerkt, indien een behandeling als niet-bedrijf tot concurrentieverstoringen van enige betekenis zou leiden. Als "bedrijf" kan niet worden beschouwd een eenheid kleiner dan een afdeling van een bedrijf of
een juridische entiteit die uit organisatorisch oogpunt een onafhankelijke exploitatie vormt, dat wil zeggen een eenheid die op eigen kracht kan functioneren. Waar zakelijk en niet-zakelijk gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid
van elk type gebruik; indien het zakelijk of het niet-zakelijk gebruik van weinig belang is, kan het evenwel als nihil worden behandeld. § 6. Voor de toepassing van artikel 419, k), moet onder "een met hoogspanning gelijkgestelde
afnemer" worden verstaan, een eindgebruiker die wordt gevoed via een zelf gefinancierde geïndividualiseerde kabel vanuit een transformatorcabine die deel uitmaakt van het hoogspanningsnetwerk. Deze klanten worden als dusdanig geïdentificeerd door de netbeheerder.".
Art. 97. In artikel 429, § 5, van dezelfde programmawet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de inleidende zin van de bepaling onder 1) wordt vervangen als volgt: "1) De gasolie bedoeld in artikel 419, f), i), kan genieten van een vrijstelling van de bijzondere
accijns ten belope van een bedrag van 76,3000 euro per 1 000 liter bij 15 ° C, aan de hand van een terugbetaling, indien deze gasolie wordt gebruikt voor:"; b) de bepaling onder 6) wordt opgeheven.
Afdeling 6. - Inwerkingtreding
Art. 98. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 4. - Rechten en taksen
Art. 99. In artikel 121 van het Wetboek diverse rechten en taksen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in paragraaf 1, eerste lid, 2°, worden de woorden "2,20 per duizend" vervangen door de woorden
"2,70 per duizend"; b) in paragraaf 1, tweede lid, en in paragraaf 2, worden de woorden "0,65 pct." telkens vervangen
door de woorden "1,32 pct.".
Art. 100. In artikel 122, 1°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 juni 2012, worden de woorden "2,20 per duizend of 0,65 pct." vervangen door de woorden "2,70 per duizend of 1,32 pct.".
Art. 101. In artikel 124 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 28 april 2005 en gewijzigd bij de wetten van 28 december 2011 en 22 juni 2012, worden de woorden "voor welke verrichtingen dat bedrag op 650 euro wordt gebracht, en voor de verrichtingen met kapitalisatieaandelen, voor welke verrichtingen dat bedrag op 975 euro wordt gebracht" vervangen door de woorden "voor welke verrichtingen dat bedrag op 800 euro wordt gebracht, en voor de verrichtingen met kapitalisatieaandelen, voor welke verrichtingen dat bedrag op 2 000 euro wordt gebracht".
Art. 102. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 5. - Pensioensparen
Afdeling 1. - Taks op het lange termijnsparen
Art. 103. In artikel 185 van het Wetboek diverse rechten en taksen, vervangen bij de wet van 22 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd luidende: " § 2/1. In afwijking van § 2 wordt de taks vastgesteld op 8 pct. voor de theoretische afkoopwaarde
van de spaarverzekeringen in het kader van pensioensparen en op het spaartegoed geplaatst op een collectieve of individuele spaarrekening gevestigd voor het pensioensparen."; 2° in paragraaf 3 worden de woorden "de §§ 1 en 2" vervangen door de woorden "de §§ 2 en 2/1"; 3° er wordt een paragraaf 4 ingevoegd, luidende: " § 4. Gedurende de jaren 2015 tot 2019 wordt elk jaar een vervroegde inning van 1 pct. uitgevoerd
van de taks als bedoeld in § 2/1.".
Art. 104. In artikel 186 van hetzelfde Wetboek, wordt paragraaf 3, opgeheven bij de wet 20 januari 1999, hersteld als volgt: " § 3. De vervroegde inning bedoeld bij artikel 185, § 4, wordt berekend: 1° wat de spaarverzekeringen in het kader van pensioensparen betreft, op het bedrag van de
theoretische afkoopwaarde, samengesteld door de premies, bijdragen of stortingen, zoals vastgesteld op 31 december 2014; 2° wat de spaarrekeningen betreft, op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen, zoals
vastgesteld op 31 december 2014. Indien de taks op het lange termijnsparen betaalbaar is tijdens de jaren 2015 tot 2019 krachtens
artikel 184 van het Wetboek diverse rechten en taksen, is de vervroegde inning betaalbaar tot het jaar voorafgaand aan het tijdstip van de betaling van de taks. Het bedrag van de vervroegde inning wordt afgetrokken van de taks verschuldigd op het tijdstip
bepaald bij artikel 184.".
Art. 105. In artikel 1873, § 1, van hetzelfde Wetboek, wordt tussen het eerste en het tweede lid, een lid ingevoegd luidende: "De vervroegde inning, bedoeld bij artikel 185, § 4, is betaalbaar uiterlijk op 30 september van elk
der jaren 2015 tot 2019.".
Art. 106. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2015.
Afdeling 2. - Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 107. In artikel 39, § 2, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992 en 22 december 2009, worden de woorden ", met uitzondering van de vervroegde inning van de taks, bepaald bij artikel 185, § 4 van dat wetboek," ingevoegd tussen de woorden "het Wetboek diverse rechten en taksen" en de woorden "of in artikel 119 van de wet van 28 december 1992.".
Art. 108. In artikel 1459, tweede lid van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden "ingevolge artikel 171, 2°, e," vervangen door de woorden "ingevolge artikel 171, 1° bis,".
Art. 109. In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in de bepaling onder 1°, g, worden de woorden "als vermeld in 2°, e," vervangen door de
woorden "als vermeld in 1° bis,"; b) er wordt een bepaling onder 1° bis ingevoegd, luidende: "1° bis tegen een aanslagvoet van 8 pct.: spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden gevormd in
het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, wanneer zij aan de rechthebbende worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan, naar aanleiding van zijn toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is; "; c) de bepaling onder 2°, e, wordt opgeheven.
Art. 110. Artikel 171, 1° bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 19 december 2014, wordt vervangen als volgt: "1° bis tegen een aanslagvoet van 8 pct.: spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden gevormd in
het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, wanneer zij aan de rechthebbende worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;".
Art. 111. In de inleidende zin van artikel 174 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden "van artikel 171, 2°, e," vervangen door de woorden "van artikel 171, 1° bis,".
Art. 112. In artikel 276 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "het belastingkrediet." vervangen door de woorden "de
belastingkredieten."; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende: "Voor de toepassing van de artikelen 175, 296, 304, § 2, en 376, § 3, 1°, wordt het bedrag van de 1 tot
5 vervroegde inningen van de taks op het lange termijnsparen toegepast in de loop van de jaren 2015 tot 2019 beoogd in de artikelen 185, § 4, en 186, § 3, van het Wetboek van de diverse rechten en taksen, op de vastgestelde theoretische afkoopwaarde of de spaartegoeden geplaatst tot 31 december 2014 in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, of in de artikelen 104, eerste lid, 10°, en 117, alvorens deze artikelen respectievelijk werden opgeheven bij artikel 81, 2°, en 85 van de wet van 28 december 1992, ten belope van het totale werkelijk geïnde bedrag, beschouwd als ingehouden bedrijfsvoorheffing. Evenwel zal een overschot van de vervroegde inning van de voormelde taks in geen enkel geval het voorwerp kunnen uitmaken van een terugbetaling aan de belastingplichtige.".
Afdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 113. De artikelen 107 tot 109, 111 en 112 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2016. Artikel 110 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2018.
TITEL 3. - Economie
HOOFDSTUK 1. - Begrotingsfonds Controle en transparantie van auteursrechten en naburige rechten
Art. 114. In de deelrubriek "32.20 Fonds voor de financiering van de controle van vennootschappen voor het beheer van auteursrechten en naburige rechten" van de tabel gevoegd bij de organieke wet
van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 10 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de benaming van het fonds worden de woorden "de controle van vennootschappen voor het
beheer van auteursrechten en naburige rechten", vervangen door de woorden "de transparantie van het auteursrecht en de naburige rechten"; 2° in de rubriek "Aard van de toegewezen ontvangsten" wordt de zin "Jaarlijkse bijdrage voor de
financiering van de controle van de beheersvennootschappen bij toepassing van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten.", vervangen als volgt: "Jaarlijkse bijdrage bestemd voor het financieren van de regulering van het auteursrecht en de naburige rechten, de controle op de beheersvennootschappen en de economische analyse van het auteursrecht en de naburige rechten, bij toepassing van de artikelen XI.274 tot XI.285 van boek XI van het Wetboek economisch recht."; 3° in de rubriek "Aard van de toegestane uitgaven" wordt de zin "Betaling van uitgaven die de
Federale overheidsdienst tot wiens bevoegdheid het auteursrecht behoort, op zich moet nemen, bij toepassing van de bepalingen van hoofdstuk VII van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of van de uitvoeringsbesluiten ervan." vervangen als volgt: "Betaling van de uitgaven ten laste van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor het auteursrecht, bij toepassing van de bepalingen van de artikelen XI.274 tot XI.285 van boek XI van het Wetboek economisch recht of van zijn uitvoeringsbesluiten.".
Art. 115. Artikel 31 van de wet van 19 april 2014 houdende invoeging van boek XI, "Intellectuele eigendom" in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van bepalingen eigen aan boek XI in de boeken I, XV en XVII van hetzelfde Wetboek, wordt opgeheven.
Art. 116. Artikel 114 treedt in werking op 1 januari 2015. Artikel 115 en het huidig artikel treden in werking op 31 december 2014.
HOOFDSTUK 2. - Energie
Art. 117. In artikel 14, § 8, van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013 tot wijziging van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° een lid wordt ingevoegd tussen het tiende en het elfde lid, luidende als volgt: "Het globaal bedrag van de basisrepartitiebijdrage voor het jaar 2014 wordt vastgesteld op 250
miljoen euro. Dit bedrag zal worden aangewend voor de Middelenbegroting."; 2° tussen het twintigste en eenentwintigste lid, die het tweeëntwintigste en vijfentwintigste lid
worden, worden twee leden ingevoegd, luidende: "Voor het jaar 2014 draagt de kernprovisievennootschap de basisrepartitiebijdrage bedoeld in
artikel 14, § 8, elfde lid, alsook de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, twaalfde lid, over, volgens dezelfde modaliteiten als deze voorzien in het vijftiende lid en uiterlijk op 31 december 2014. In afwijking van de bepalingen van het vijftiende lid worden de basisrepartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, elfde lid, en de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in artikel 14, § 8, twaalfde lid, overgeschreven op bankrekening 679-2003169-22 ter attentie van de FOD Financiën. In afwijking van het vijftiende lid moet, voor het jaar 2014, het bedrag van de
basisrepartitiebijdrage en de individuele aanvullende repartitiebijdrage worden betaald door de kernexploitanten bedoeld in artikel 2, 5°, en elke andere vennootschap bedoeld in artikel 24, § 1, aan de kernprovisievennootschap op uiterlijk 31 januari 2015.".
Art. 118. In artikel 14, § 8, van dezelfde wet, zoals ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en laatstelijk gewijzigd bij artikel 117 van de programmawet van 19 december 2014, wordt, tussen het elfde lid en het twaalfde lid, dat het dertiende lid wordt, een lid ingevoegd, luidende: "Het globaal bedrag van de aanvullende repartitiebijdrage voor het jaar 2014 is vastgesteld op 350
miljoen euro. Op dat bedrag wordt een degressieve vermindering toegepast zoals gepreciseerd in paragraaf 11 van onderhavig artikel, dat ook de andere nadere regels inzake de inning bepaalt. Het
aldus geïnde nettobedrag zal worden aangewend voor de Middelenbegroting.".
Art. 119. Artikel 14, § 8, van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidend: "Voor de toepassing van artikel 49 van het WIB/92, wordt de aftrek van de repartitiebijdrage voor
het jaar 2014 toegepast op de belastbare inkomens van het belastbare tijdperk 2014.".
Art. 120. In artikel 14, § 11, vierde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2012 en gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "elfde, zeventiende en achttiende lid" worden vervangen door de woorden
"dertiende, drieëntwintigste en vierentwintigste lid"; 2° de woorden "elfde, eenentwintigste en tweeëntwintigste lid" worden vervangen door de woorden
"dertiende, vijfentwintigste en zesentwintigste lid".
Art. 121. Artikel 14 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013 tot wijziging van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales, wordt aangevuld met een paragraaf 13, luidende: " § 13. Voor het jaar 2014, wordt een vermindering toegepast ten belope van 14,43 percent op het
brutobedrag van de basisrepartitiebijdrage bedoeld in paragraaf 8, elfde lid, en op het brutobedrag van de aanvullende repartitiebijdrage bedoeld in paragraaf 8, twaalfde lid. Dit percentage stemt overeen met de periode van onbeschikbaarheid van het nucleaire park omwille van de door het Federaal Agentschap voor de Nucleaire Controle vastgestelde veiligheidsredenen, vanaf 1 januari 2013 tot 3 juni 2013 wat betreft de kerncentrale Doel 3 en vanaf 1 januari 2013 tot 7 juni 2013 wat betreft de kerncentrale Tihange 2.".
Art. 122. In artikel 22bis, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013 tot wijziging van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales, worden de woorden "eerste tot twaalfde lid" vervangen door de woorden "eerste tot veertiende lid".
Art. 123. Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
TITEL 4. - Overheidsbedrijven
HOOFDSTUK 1. - Bijdrage betreffende de kinderbijslag
Art. 124.De overheidsbedrijven vermeld in artikel 1, § 4, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven met uitsluiting van NMBS en Infrabel, alsook HR Rail, NV van publiek recht, voor de Belgische Spoorwegen betalen vanaf 2015 ieder een bijdrage aan de Staat. [1 Voor 2015 wordt deze bijdrage voor iedere onderneming vastgesteld als volgt : 1° BPost : een bedrag van 13.609.000 euro; 2° [2 Proximus]2 : een bedrag van 4.134.000 euro; 3° Belgocontrol : een bedrag van 273.000 euro; 4° HR Rail : een bedrag van 57.439.000 euro. Voor 2016 en de volgende jaren is het door iedere onderneming te storten bedrag gelijk aan het
bedrag vermeld in het tweede lid, geïndexeerd en proportioneel aangepast aan de evolutie van het aantal statutaire werknemers van elke betrokken onderneming.
De indexering wordt berekend in functie van de evolutie van de index die van toepassing is op de lonen van de openbare dienst van december van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken jaar, vergeleken met de referentie-index van december 2014.
Het aantal werknemers dat in rekening wordt gebracht is het aantal werknemers die statutaire ambtenaren zijn op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken jaar, vergeleken met het referentie-aantal werknemers op 31 december 2014. Het aantal werknemers wordt uitgedrukt in voltijdse equivalenten en wordt ieder jaar door de betrokken ondernemingen meegedeeld aan de
Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer uiterlijk op 31 maart.]1 Iedere onderneming stort uiterlijk op 30 juni van het betrokken jaar de in het eerste lid bedoelde
bijdrage aan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, volgens de instructies vermeld op de factuur. De bedragen die niet tegen de vastgestelde vervaldag gestort zijn, geven van rechtswege en zonder
ingebrekestelling aanleiding tot de wettelijke verwijlintresten. Deze intresten worden berekend op basis van het aantal kalenderdagen waarmee de vervaldag wordt overschreden. ---------- (1)<W 2015-08-10/03, art. 101, 003; Inwerkingtreding : 28-08-2015> (2)<W 2015-08-10/26, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 22-06-2015 (zie KB 2015-09-11/02, art. 1)>
HOOFDSTUK 2. - Afschaffen van het Fonds voor Spoorweginvesteringen
Art. 125. Artikel 288 van de programmawet (I) van 27 december 2006 wordt opgeheven.
HOOFDSTUK 3. - Inwerkingtreding
Art. 126. Deze titel treedt in werking op 1 januari 2015.
TITEL 5. - Volksgezondheid
HOOFDSTUK 1. - Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu - DG Dier, Plant en Voeding
Afdeling 1. - Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen
Art. 127. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 april 2014, wordt de tekst in de deelrubriek "25.5 - Fonds voor de productie en de bescherming van planten en plantaardige producten", onder de vermelding "Aard van de toegestane uitgaven", aangevuld met een lid, luidende: "Personeels- en werkingskosten.".
Afdeling 2. - Verplichte bijdragen voor het Begrotingsfonds voor de Gezondheid en de Kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten - sector varkens
Art. 128. In artikel 26 van de programmawet (I) van 29 maart 2012 worden het tweede en het derde lid vervangen als volgt: "Voor de berekening van het bedrag van deze bijdragen wordt rekening gehouden met de gegevens
over fokvarkensplaatsen, vleesvarkensplaatsen en aan- of verkoop van biggen, die door de verantwoordelijke worden vermeld bij de aanvraag tot toelating van het varkensbedrijf in toepassing van het koninklijk besluit van 1 juli 2014 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor varkens en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor varkensbedrijven.".
Art. 129. De artikelen 2/1 en 3/1 van het koninklijk besluit van 21 december 1999 betreffende de verplichte bijdragen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten vastgesteld volgens de sanitaire risico's verbonden aan bedrijven waar varkens gehouden worden, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 september 2009, worden opgeheven.
Afdeling 3. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 21 december 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 februari 2005 tot vaststelling van de verplichte bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, sector zuivel
Art. 130. Het koninklijk besluit van 21 december 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 februari 2005 tot vaststelling van de verplichte bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, sector zuivel, wordt
bekrachtigd met ingang van 1 januari 2014.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen
Art. 131. In artikel 225, § 1, eerste lid, van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder 4° worden de woorden "58,00 euro" vervangen door de woorden "212,00
euro"; 2° in de bepaling onder 5° worden de woorden "58,00 euro" vervangen door de woorden "212,00
euro"; 3° in de bepaling onder 6° worden de woorden "58,00 euro" vervangen door de woorden "212,00
euro".
Art. 132. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 15 december 2013 met betrekking tot medische hulpmiddelen
Art. 133. In artikel 34, eerste lid, van de wet van 15 december 2013 met betrekking tot medische hulpmiddelen, wordt het cijfer "0,29438 %" vervangen door het cijfer "0,38492 %".
Art. 134. In artikel 46 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid wordt het cijfer "0,22 %" telkens vervangen door het cijfer "0,13 %"; 2° in het eerste en tweede lid wordt het cijfer "2014" telkens vervangen door het cijfer "2015"; 3° in het tweede lid wordt het cijfer "2013" vervangen door het cijfer "2014".
Art. 135. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 4. - Verplichte sociale derdebetalersregeling en transparantie
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Onderafdeling 1. - Derdebetalersregeling
Art. 136. Artikel 2 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998, 24 december 1999, 14 januari 2002, 22 augustus 2002, 24 december 2002, 13 december 2006, 26 maart 2007, 19 december 2008, 19 mei 2010 en 19 maart 2013, bij koninklijk besluit van 11 december 2013, en bij wet van 10 april 2014, wordt aangevuld met de bepaling onder s), luidende: "s) onder "derdebetalersregeling", de betalingswijze waarbij de zorgverlener de betaling van de in
het kader van de verplichte verzekering verschuldigde tegemoetkoming rechtstreeks ontvangt van de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende, aan wie de geneeskundige verstrekkingen werden verleend, is aangesloten of ingeschreven.".
Art. 137.<Impliciet ingetrokken bij W 2015-07-17/38, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 30-06-2015>
Onderafdeling 2. - Kosten verbonden aan de uitvoering van de in artikel 34 bedoelde geneeskundige verstrekkingen
Art. 138. Artikel 35 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende: " § 4. Behoudens een andersluidende bepaling in of krachtens deze wet dekken de honoraria alle
kosten die rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden zijn aan de uitvoering van de in artikel 34 bedoelde verstrekkingen."
Onderafdeling 3. - Slotbepaling
Art. 139. Onderafdeling 1 treedt in werking op 1 juli 2015.
Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid
Art. 140. In artikel 97 van de wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, worden de woorden "op 1 januari" vervangen door de woorden "op 1 juli".
Art. 141. Deze afdeling treedt in werking op 31 december 2014.
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Afdeling 1. - Begrotingsdoelstelling
Art. 142. In artikel 40, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, het koninklijk besluit van 11 december 2001, de wetten van 22 december 2003, 26 maart 2007, 28 december 2011 en 22 juni 2012, wordt tussen het derde en het vierde lid een lid ingevoegd, luidende: "Voor het jaar 2015 wordt de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling vastgesteld op 23 846 820
duizend euro. Vanaf 2016 stemt het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling overeen met het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het vorige jaar, vermeerderd met een reële groeinorm van 1,5 pct. en vermeerderd met het bedrag dat overeenstemt met de meerkost in het begrotingsjaar van de indexering van de lonen, verzekeringstegemoetkomingen, tarieven en prijzen voorzien door of krachtens deze gecoördineerde wet. Voor het jaar 2016 wordt daarenboven het bedrag van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het vorige jaar eerst verminderd met de impact van de financiering van de investeringen in de infrastructuur en de medisch-technische diensten van de ziekenhuizen zoals omschreven in artikel 5, § 1, I, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming.".
Afdeling 2. - Geneesmiddelen
Onderafdeling 1. - Referentieterugbetaling
Art. 143. In artikel 35ter, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 25 april 2007, 22 december 2008, 23 december 2009, 10 december 2009, 29 december 2010, 17 februari 2012 en 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen het zesde en zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende: "De vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor op grond van het eerste of tweede lid een
nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, wordt zes jaar na het in werking treden van deze vergoedingsbasis, van rechtswege bijkomend verminderd met 6 pct."; 2° in het zevende lid, dat het achtste lid wordt, worden de woorden "vijfde en zesde" vervangen
door de woorden "vijfde, zesde en zevende"; 3° in het achtste lid, dat het negende lid wordt, worden de woorden "vijfde en zesde" vervangen
door de woorden "vijfde, zesde en zevende".
Art. 144. Artikel 35ter van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 februari 2014, wordt aangevuld met een paragraaf 10, luidende: " § 10. Op 1 maart 2015: a) wordt de vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor voor 1 april 2009, op grond van § 1, een
nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, eventueel met toepassing van artikel 35quater, alsook van de in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), bedoelde specialiteiten die hetzelfde werkzaam bestanddeel bevatten, van rechtswege bijkomend verminderd met 6 pct; b) wordt de vergoedingsbasis van de specialiteiten waarvoor voor 1 april 2009 op grond van § 2 of §
2bis een nieuwe vergoedingsbasis werd vastgesteld, van rechtswege bijkomend verminderd met 3 pct.".
Onderafdeling 2. - Honoraria van de apothekers
Art. 145. In artikel 35octies, § 2, vierde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden "Het bedrag wordt" vervangen door de woorden "Indien de Overeenkomstencommissie apothekers-verzekeringsinstellingen het bestaan van een indexmassa vaststelt, wordt het bedrag" en de woorden "tenzij de Overeenkomstencommissie apothekers- verzekeringsinstellingen" worden vervangen door de woorden "behalve indien de Commissie".
Onderafdeling 3. - Goedkopere voorschriften
Art. 146. In artikel 73, § 2, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 24 december 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 en bij de wetten van 27 december 2005, 13 december 2006, 8 juni 2008, 19 december 2008, 22 december 2008, 23 december 2009, 29 december 2010, 22 juni 2012 en 10 april 2014 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de inleidende zin van het derde lid worden de woorden "en van de vroedvrouwen" ingevoegd
tussen de woorden "tandheelkunde" en de woorden ", dat dient"; 2° in het derde lid wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt: "1° vergoedbare farmaceutische specialiteiten als bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 1), voor
dewelke artikel 35ter, § 1, en § 3, eerste lid, 3°, eventueel met de toepassing van artikel 35quater, van toepassing is, en vergoedbare farmaceutische specialiteiten als bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2), die hetzelfde werkzaam bestanddeel bevatten. Om in aanmerking te worden genomen, dienen de in het vorige lid bedoelde vergoedbare
farmaceutische specialiteiten te worden voorgeschreven op International Non-Proprietary Name, als bedoeld in artikel 35bis, § 12, of behoren tot de groep van de goedkoopste specialiteiten, dit wil zeggen de cluster waarin specialiteiten worden gegroepeerd per molecule, per sterkte en per verpakkingsgrootte, bestaande uit de specialiteit waarvan de vergoedingsbasis per gebruikseenheid (afgerond op twee cijfers na de komma) de laagste is en de specialiteiten, die niet onbeschikbaar zijn in de zin van artikel 72bis, § 1bis, waarvan de vergoedingsbasis per gebruikseenheid (afgerond op twee cijfers na de komma) niet meer dan vijf procent hoger is dan de laagste, met dien verstande dat indien de groep van de goedkoopste specialiteiten niet minstens drie verschillende specialiteiten bevat, ook de specialiteiten, die niet onbeschikbaar zijn in de zin van artikel 72bis, § 1bis, waarvan de vergoedingsbasis per gebruikseenheid (afgerond op twee cijfers na de komma) de laagste of de op één na laagste of de op twee na laagste is, in rekening worden genomen."; 3° in het derde lid worden de bepalingen onder 2° en 3° opgeheven; 4° in het derde lid worden de vroegere 4° en 5° respectievelijk 2° en 3° ; 5° het vierde lid wordt vervangen als volgt: "De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de
Nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen, van de Nationale commissie tandheelkundigen- ziekenfondsen of van de Overeenkomstencommissie vroedvrouwen-verzekeringsinstellingen, naargelang de beroepstitel in kwestie, de algemene percentages vast van voorschriften, bedoeld in het derde lid, die moeten worden nageleefd evenals de methodologie en de wijze waarop wordt vastgesteld dat die percentages werden nageleefd."; 6° het zevende lid wordt aangevuld met de volgende zin: "Vanaf 2015 stelt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van
de Nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen, van de Nationale commissie tandheelkundigen- ziekenfondsen, of van de Overeenkomstencommissie vroedvrouwen-verzekeringsinstellingen, naargelang de beroepstitel in kwestie, de observatieperiode vast en het aantal verpakkingen die vergoedbaar zijn in het kader van de verplichte verzekering en afgeleverd in een voor het publiek toegankelijke officina die moeten worden voorgeschreven opdat een zorgverlener in aanmerking wordt genomen.".
Art. 147. Deze onderafdeling treedt in werking op 1 januari 2015.
Onderafdeling 4. - Heffingen op de omzet
"V
"V
"V 5° het tiende lid wordt aangevuld met de volgende zin:
oor 2015 wordt het voornoemde voorschot bepaald op 6,73 pct. van de omzet die in het jaar 2014
oor 2015 dienen het in het vorige lid bedoelde voorschot en saldo respectievelijk gestort te worden voor 1 juni 2015 en 1 juni 2016 op rekening van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding van respectievelijk "voorschot heffing omzet 2015 "en
4° het achtste lid wordt aangevuld met de volgende zin:
3° in het zevende lid, eerste zin, wordt het woord "en" vervangen door de vermelding "," en worden de woorden "en de heffing op de omzet 2015" ingevoegd tussen de woorden "omzet 2014" en de
"en voor 1 mei 2016 voor de omzet die in 2015 is verwezenlijkt.";
2° in het vijfde lid, laatste zin, wordt het woord "en" vervangen door de vermelding "," en wordt de
oor 2015 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 6,73 pct. van de omzet die in 2015 is 1° het derde lid wordt aangevuld met de volgende zin:
verwezenlijkt.";
zin aangevuld als volgt:
woorden "worden via";
"saldo heffing omzet 2015 ";
is verwezenlijkt.";
december 2012 en 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: december 2008, 22 december 2008, 23 december 2009, 29 december 2010, 28 december 2011, 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006, 21 december 2007, 8 juni 2008, 19
. In artikel 191, eerste lid, 15° novies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27Art. 148
6° het laatste lid wordt aangevuld met de volgende zin: "De ontvangsten die voortvloeien uit de heffing op de omzet van 2015 zullen in de rekeningen van de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 2015.".
Art. 149. In artikel 191, eerste lid, 15° duodecies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 23 december 2009 en gewijzigd bij de wetten van 29 december 2010, 28 december 2011, 27 december 2012 en 26 december 2013, wordt het vijfde lid aangevuld met de volgende zin: "Voor 2015 wordt het bedrag van die heffing vastgesteld op 1 pct. van de omzet die in 2015 is
verwezenlijkt en het ermee samenhangende voorschot wordt vastgesteld op 1 pct. van de omzet die in 2014 is verwezenlijkt.".
Art. 150. In artikel 191, 15° terdecies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 28 juni 2013, wordt het vijfde lid aangevuld als volgt: "Voor het jaar 2015 worden de percentages van deze weesheffing vastgesteld op 0 pct. voor het deel
van de omzet van 0 tot en met 1,5 miljoen EUR, op 3 pct. voor het deel van de omzet van 1,5 tot en met 3 miljoen EUR en op 5 pct. voor het deel van de omzet groter dan 3 miljoen EUR. De percentages die op de verschillende omzetniveaus toegepast worden om het voorschot 2015 vast te stellen, zijn gelijk aan de percentages die vastgesteld worden voor de weesheffing 2015 .".
Onderafdeling 5. - Bijdrage op marketing
Art. 151. In artikel 191, eerste lid, 31°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2012 en gewijzigd bij de wet van 26 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin: "Voor 2015 wordt de compensatoire bijdrage gehandhaafd."; 2° in het tweede lid wordt het woord "en" opgeheven en worden de woorden ", en verwezenlijkt in
2015, voor het jaar 2015" ingevoegd tussen de woorden "voor het jaar 2014" en de woorden "en wordt gestort"; 3° het derde lid wordt aangevuld als volgt: "Het voorschot 2015, vastgesteld op 0,13 pct. van het in 2014 verwezenlijkte omzetcijfer, wordt vóór
1 juni 2015 gestort op rekening van het Rijkinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met de vermelding "Voorschot compensatoire bijdrage 2015" en het saldo wordt vóór 1 juni 2016 gestort op dezelfde rekening met de vermelding "Saldo compensatoire bijdrage 2015"; 4° in het laatste lid wordt het woord "en" opgeheven en wordt de zin aangevuld als volgt: ", en in het boekjaar 2015, voor de bijdrage 2015.".
HOOFDSTUK 6. - Indexsprong
Art. 152. In 2015 wordt geen enkele indexering uitgevoerd van de bedragen voor verstrekkingen voorzien bij de wet of krachtens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, die vallen onder de jaarlijkse algemene begrotingsdoelstelling geneeskundige verzorging voor het jaar 2015. In afwijking van artikel 4, tweede lid, van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een
stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, worden de in het eerste lid vermelde bedragen die worden geïndexeerd overeenkomstig die wet gekoppeld aan de spilindex van toepassing op 1 december 2015 en wordt de verhoging zoals bedoeld in artikel 6 van dezelfde wet, ten vroegste toegepast op 1 januari 2016, op de waarde van de in het eerste lid bedoelde bedragen zoals ze van toepassing zijn op 31 december 2015.
TITEL 6. - Sociale zaken
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art. 153. In artikel 100 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd, luidende: " § 1/1. Ten laatste drie maanden na de aanvang van de periode van primaire arbeidsongeschiktheid
wordt, na een grondig overleg tussen de adviserend geneesheer en alle te betrekken actoren, een multidisciplinair re-integratieplan opgesteld voor de gerechtigde voor wie een re-integratie gelet op zijn resterende capaciteiten kan worden overwogen. Dit plan wordt op regelmatige wijze opgevolgd. De Koning bepaalt de betrokken actoren, de inhoud en de modaliteiten van het re-integratieplan
bedoeld in het eerste lid. Hij bepaalt eveneens de modaliteiten van de regelmatige opvolging.".
Art. 154. In artikel 128, § 1, 1°, van dezelfde wet worden de woorden "6 maanden" vervangen door de woorden "twaalf maanden".
Art. 155. In artikel 129 van dezelfde wet wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt: "1° de gerechtigden die de wachttijd hebben volbracht overeenkomstig artikel 128, het recht op de
in titel IV bepaalde prestaties behouden tot het einde van het kwartaal waarin zij hun wachttijd hebben beëindigd;".
Art. 156. In artikel 130, eerste lid, van dezelfde wet wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt: "1° zij op één of andere wijze gedurende een door de Koning te bepalen aantal werkdagen de in
artikel 86, § 1, omschreven hoedanigheid van gerechtigde hebben behouden;".
Art. 157. In artikel 153, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 2008, worden de woorden "waaronder de opmaak en de opvolging van het in artikel 100, § 1/1, bedoelde re-integratieplan" ingevoegd tussen de woorden "alle nuttige maatregelen" en de woorden "en contacteren zij".
Art. 158. In artikel 87, derde lid, van dezelfde wet, vervangen bij de programmawet (I) van 24 december 2002 en aangevuld bij de programmawet van 27 december 2005, worden de woorden "is het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering gelijk aan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop zij aanspraak zouden hebben indien ze zich niet in staat van arbeidsongeschiktheid bevonden, gedurende een door de Koning te bepalen tijdvak;" vervangen door de woorden "wordt het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering, gedurende een door de Koning te bepalen tijdvak, gealigneerd op het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop zij aanspraak zouden maken indien ze zich niet in staat van arbeidsongeschiktheid bevonden, behalve als het bedrag van de werkloosheidsuitkering hoger is dan het bedrag van de primaire ongeschiktheidsuitkering;".
Art. 159. In artikel 114, zevende lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de woorden "de artikelen 128 tot 132" vervangen door de woorden "de artikelen 116/1
tot 116/4 en 131".
Art. 160. Artikel 116 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt: "Art. 116. Voor het verkrijgen van het recht op de uitkeringen waarin is voorzien bij titel V, moeten
de in artikel 112 bedoelde gerechtigden voldoen aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 116/1 tot 116/4 en 131. De Koning kan, na advies van het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen, voor de
categorieën van gerechtigden die Hij bepaalt, hetzij vrijstelling verlenen van de voorwaarden van wachttijd bepaald in artikel 116/1, hetzij deze voorwaarden aanpassen.".
Art. 161. In dezelfde wet wordt een artikel 116/1 ingevoegd, luidende: "Art. 116/1. § 1 Om het recht op de in titel V bedoelde prestaties te verkrijgen, moeten de in artikel
112 bedoelde gerechtigden onder de volgende voorwaarden een wachttijd volbrengen: 1° over een periode van zes maanden die de datum van het verkrijgen van het recht voorafgaat, een
door de Koning vastgesteld aantal arbeidsdagen totaliseren. De dagen van inactiviteit die kunnen worden gelijkgesteld met arbeidsdagen worden door de Koning omschreven. Hij stelt eveneens vast wat dient te worden verstaan onder "arbeidsdag"; 2° onder de door de Koning bepaalde voorwaarden het bewijs leveren dat met betrekking tot
diezelfde periode de bijdragen voor de sector uitkeringen werkelijk betaald werden; deze bijdragen moeten een door de Koning vastgesteld minimumbedrag bereiken of moeten, onder de door Hem bepaalde voorwaarden, met persoonlijke bijdragen worden aangevuld. § 2. De Koning bepaalt onder welke voorwaarden de wachttijd wordt afgeschaft of verminderd. Hij kan ook de voorwaarden wijzigen inzake het volbrengen van de wachttijd voor
seizoenarbeiders, arbeiders bij tussenpozen en deeltijds tewerkgestelde werknemers. Hij bepaalt wat onder "seizoenarbeiders", "arbeiders bij tussenpozen" en "deeltijds tewerkgestelde werknemers" dient verstaan te worden.".
Art. 162. In dezelfde wet wordt een artikel 116/2 ingevoegd, luidende: "Art. 116/2. Onverminderd de bepalingen van artikel 131, bepaalt de Koning onder welke
voorwaarden: 1° de gerechtigden die hun wachttijd hebben volbracht overeenkomstig artikel 116/1, het recht op de
in titel V bepaalde prestaties behouden tot het einde van het kwartaal dat volgt op dat waarin zij hun wachttijd hebben beëindigd; 2° de gerechtigden die overeenkomstig de bepalingen van artikel 116/1, § 2, vrijgesteld zijn van het
volbrengen van de wachttijd, recht hebben op diezelfde prestaties tot het einde van het derde kwartaal dat volgt op dat tijdens hetwelk zij de hoedanigheid van gerechtigde hebben bekomen.".
Art. 163. In dezelfde wet wordt een artikel 116/3 ingevoegd, luidende: "Art. 116/3. De in het artikel 116/2 bedoelde gerechtigden kunnen de in titel V bedoelde prestaties
blijven genieten, op voorwaarde dat zij voor het tweede en derde kwartaal vóór dat waarin zij er een beroep op doen, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, het bewijs leveren dat: 1° zij op één of andere wijze gedurende een aantal werkdagen gelijk aan het bij artikel 116/1, § 1, 1°,
bepaalde aantal arbeidsdagen, de in artikel 112 omschreven hoedanigheid van gerechtigde hebben behouden; 2° de bijdragen voor de sector uitkeringen en, eventueel, de bijdragen van de voortgezette
verzekering werden betaald. Deze bijdragen moeten een door de Koning vastgesteld minimumbedrag bereiken of, onder de door
Hem bepaalde voorwaarden, met persoonlijke bijdragen worden aangevuld. Deze voorwaarde wordt niet geëist voor in artikel 86, § 1, 2°, bedoelde gerechtigden. De gerechtigde die op het einde van een kwartaal uitkeringen geniet, blijft deze genieten tot het
einde van de lopende periode van moederschapsbescherming. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en
de deeltijds tewerkgestelde werknemers de in het eerste lid bedoelde prestaties blijven genieten.".
Art. 164. In dezelfde wet wordt een artikel 116/4 ingevoegd, luidende: "Art. 116/4. Voor de toepassing van de artikelen 116/1 tot 116/3 wordt de wijze van bewijsvoering
vastgesteld door een verordening van het Beheerscomité.".
Art. 165. In artikel 116bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002, dat het artikel 116/5 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het derde lid worden de woorden "in de artikelen 128 tot 132." vervangen door de woorden "in de artikelen 116/1 tot 116/4 en 131."; 2° in het vierde lid worden de woorden "in de artikelen 128 tot 132." vervangen door de woorden
"in de artikelen 116/1 tot 116/4 en de artikelen 128 tot 132.".
Art. 166. In artikel 137 van dezelfde wet worden de woorden "in de artikelen 121, 123, 128, § 1, en 130" vervangen door de woorden "in de artikelen 116/1, § 1, 116/3, 121, 123, 128, § 1, en 130".
Art. 167. In artikel 191, eerste lid, 2°, van dezelfde wet worden de woorden "de artikelen 121, § 2, 123, eerste lid, 125, 128, § 1, 2°, 129, 2°, 130, tweede lid, en 135" vervangen door de woorden "de artikelen 116/1, § 1, 2°, 116/2, 2°, 116/3, tweede lid, 121, § 2, 123, eerste lid, 125, 128, § 1, 2°, 129, 2°, 130, tweede lid, en 135".
Art. 168. In artikel 192, vierde lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder 1°, b), eerste streepje, worden de woorden "de artikelen 121, § 2, 128, § 1,
2°, en 129, 2° " vervangen door de woorden "de artikelen 116/1, § 1, 2°, 116/2, 2°, 121, § 2, 128, § 1, 2°, en 129, 2° "; 2° in de bepaling onder 1°, b), tweede streepje, worden de woorden "de artikelen 123, eerste lid,
eerste streepje en 130, tweede lid" vervangen door de woorden "de artikelen 116/3, tweede lid, 123, eerste lid, eerste streepje, en 130, tweede lid"; 3° in de bepaling onder 2°, b), eerste streepje, worden de woorden "de artikelen 121, § 2, 128, § 1, 2°
en 129, 2° " vervangen door de woorden "de artikelen 116/1, § 1, 2°, 116/2, 2°, 121, § 2, 128, § 1, 2° en 129, 2° "; 4° in de bepaling onder 2°, b), tweede streepje, worden de woorden "de artikelen 123, eerste lid,
eerste streepje en 130, tweede lid" vervangen door de woorden "de artikelen 116/3, tweede lid, 123, eerste lid, eerste streepje en 130, tweede lid".
Art. 169.De artikelen 153, 157 en 158 treden in werking op 1 januari 2015 en zijn van toepassing op de arbeidsongeschiktheden, periodes van moederschapsbescherming, omgezette moederschapsverloven, borstvoedingspauzes, vaderschaps- of geboorteverloven en adoptieverloven die aanvangen vanaf 1 januari 2015, in zoverre deze bepalingen de voormelde risico's betreffen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum van
inwerkingtreding van de artikelen 154 tot 156 en van de artikelen 159 tot 168. (NOTA : inwerkingtreding van de artikelen 154 tot 156 en 159 to 168 vastgesteld op 01-05-2017 door
KB 2014-12-19/07, art. 1)
Art. 170. In artikel 168quinquies van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 19 mei 2010 en gewijzigd bij de wetten van 29 maart 2012 en 10 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 worden de woorden "ten minste 1 en ten hoogste 200 daguitkeringen:" vervangen
door de woorden "ten minste 3 en ten hoogste 400 daguitkeringen:"; 2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt: " § 3. De duur van de uitsluiting voorzien bij § 2 wordt vastgesteld in functie van de duur van de
inbreuk: 1° kan van de uitkeringen uitgesloten worden gedurende ten minste 3 dagen en ten hoogste 49
dagen, de verzekerde die gedurende ten minste 1 dag en ten hoogste 30 dagen een inbreuk heeft begaan; 2° kan van de uitkeringen uitgesloten worden gedurende ten minste 50 dagen en ten hoogste 120
dagen, de verzekerde die gedurende ten minste 31 dagen en ten hoogste 100 dagen een inbreuk heeft begaan; 3° kan van de uitkeringen uitgesloten worden gedurende ten minste 150 dagen en ten hoogste 400
dagen, de verzekerde die gedurende ten minste 101 dagen een inbreuk heeft begaan. Indien er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, kan de leidend ambtenaar of de door hem
aangewezen ambtenaar een beslissing tot uitsluiting van de uitkeringen nemen voor een kortere duur dan deze ingevolge de toepassing van de in dit artikel vastgelegde regels.";
3° een paragraaf 3/1 wordt ingevoegd, luidende: " § 3/1. Wanneer bij het uitspreken van een administratieve geldboete of uitsluiting is vastgesteld
dat de sociaal verzekerde generlei administratieve geldboete of uitsluiting is opgelegd in het voorgaande jaar kan de leidend ambtenaar of de door hem aangewezen ambtenaar bovendien geheel of gedeeltelijk de geldboete of uitsluiting met uitstel opleggen gedurende een termijn van twee jaar vanaf de datum van de uitspraak. Indien de verzekerde gedurende deze termijn van twee jaar een nieuwe inbreuk pleegt, dan worden
de uitgestelde en de nieuwe sanctie samengevoegd."; 4° in paragraaf 4 wordt het eerste lid vervangen als volgt: "In geval van samenloop van
verscheidene inbreuken worden de sancties samengevoegd, zonder dat, wat de in paragraaf 2 bedoelde sancties betreft, de zwaarste sanctie bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, 3°, mag overschreden worden."; 5° in paragraaf 8, eerste en derde lid, worden de woorden "drie jaar" telkens vervangen door de
woorden "vijf jaar".
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht
Art. 171. Artikel 8 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht, bekrachtigd bij de wet van 24 februari 2003 tot bekrachtiging van diverse koninklijke besluiten genomen met toepassing van de artikelen 38 en 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, wordt vervangen als volgt: "De Koning kan, vanaf 1 januari 2015, het loon wijzigen dat als berekeningsbasis geldt voor de
werkloosheidsuitkeringen en de uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zoals omschreven in de artikelen 2 tot 4.".
Art. 172. Artikel 171 treedt in werking op 1 januari 2015.
Art. 173.§ 1. De opdracht aan de Koning toevertrouwd krachtens artikel 171 verstrijkt op [1 31 december 2016]1. Het besluit genomen krachtens deze bepaling moet worden geacht nooit uitwerking te hebben gehad als het niet vóór [1 31 december 2016]1 door een wet wordt bekrachtigd.
§ 2. Het besluit dat bij wet is bekrachtigd in de zin van § 1, kan slechts bij wet worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven. ---------- (1)<W 2015-12-26/03, art. 89, 006; Inwerkingtreding : 09-01-2016>
HOOFDSTUK 3. - Competitiviteitspact
Art. 174. In artikel 331 van de programmawet (I) van 24 december 2002, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid worden de woorden "Met ingang van 1 januari 2015 wordt F voor een
werknemer van categorie 1 verhoogd met een bedrag van 14,00 EUR." opgeheven; 2° het achtste lid wordt opgeheven.
Art. 175. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 4. - Famifed
Art. 176. Artikel 94, § 9, van de algemene kinderbijslagwet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wetten van 29 maart 2012 en 26 december 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Vanaf het dienstjaar 2015 wordt het bedrag van de toelagen verschuldigd aan de vrije kinderbijslagfondsen en bedoeld in artikel 2, eerste lid, 7°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de beheersrekening en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen, verminderd met 5,5 miljoen EUR. De vermindering wordt proportioneel over die fondsen gespreid in verhouding tot het aandeel waarop ze recht hebben.".
Art. 177. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 5. - Eerste aanwervingen
Art. 178. In artikel 336 van de programmawet (I) van 24 december 2002, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 april 2014, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "of G13" worden telkens vervangen door de woorden ", G13, G14, G15 of G16"; 2° de zin "Artikel 337 is niet van toepassing." wordt aangevuld met de volgende zinnen: "G14 is gelijk aan 1 550 euro. G15 is gelijk aan 1 050 euro. G16 is gelijk aan 450 euro.".
Art. 179. In artikel 338 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 april 2014, worden de woorden "of G13" telkens vervangen door de woorden ", G13, G14, G15 of G16".
Art. 180. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 6. - Welvaartsenveloppe
Afdeling 1. - Middenstand
Art. 181. In de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact wordt artikel 6, eerste lid, tweede streepje, aangevuld met de woorden "met uitzondering van de gezinsbijslag.".
Art. 182. Deze afdeling treedt in werking op 31 december 2014.
Afdeling 2. - Sociale Zaken
Art. 183. Artikel 73, eerste lid, tweede streepje, van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden "met uitzondering van de gezinsbijslag.".
Art. 184. Deze afdeling treedt in werking op 31 december 2014.
Afdeling 3. -- Besluitvormingsproces betreffende de welvaartsenveloppe
Art. 185. Artikel 5, § 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, vervangen bij de wet van 15 mei 2014, wordt vervangen als volgt: " § 3. Bij gebrek aan het advies bedoeld in § 2 voor 15 september van het jaar waarin de in § 1
vermelde beslissing moet worden genomen, wordt een advies geacht gegeven te zijn en stelt de regering een ontwerp van de beslissing bedoeld in § 1 op en motiveert dit omstandig. In dat geval vraagt de regering een gezamenlijk advies van het Algemeen Beheerscomité voor het
sociaal statuut der zelfstandigen en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven over haar gemotiveerd ontwerp van beslissing, zoals bedoeld in het vorige lid. Bij gebrek aan een advies van de sociale partners binnen de maand na de adviesaanvraag door de regering, wordt een advies geacht gegeven te zijn.".
Art. 186. Artikel 72, § 3, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 mei 2014, wordt vervangen als volgt: " § 3. Bij gebrek aan het advies bedoeld in § 2 vóór 15 september van het jaar waarin de in § 1
vermelde beslissing moet worden genomen, wordt een advies geacht gegeven te zijn en stelt de regering een ontwerp van de beslissing bedoeld in § 1 op en motiveert dit omstandig. In dat geval vraagt de regering een gezamenlijk advies van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale
Raad voor het Bedrijfsleven over haar gemotiveerd ontwerp van beslissing, zoals bedoeld in het vorige lid. Bij gebrek aan een advies van de sociale partners binnen de maand na de adviesaanvraag door de regering, wordt een advies geacht gegeven te zijn.".
Art. 187. Artikel 73bis, § 3, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006 en vervangen bij de wet van 15 mei 2014, wordt vervangen als volgt: " § 3. Bij gebrek aan het advies bedoeld in § 2 vóór 15 september van het jaar waarin de in § 1
vermelde beslissing moet worden genomen, wordt een advies geacht gegeven te zijn en stelt de regering een ontwerp van de beslissing bedoeld in § 1 op en motiveert dit omstandig. In dat geval vraagt de regering een gezamenlijk advies van de Nationale Arbeidsraad, de Centrale
Raad voor het Bedrijfsleven, de Federale Adviescommissie Maatschappelijk Welzijn, de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap en de Federale Adviesraad voor Ouderen over haar gemotiveerd ontwerp van beslissing, zoals bedoeld in het vorige lid. Bij gebrek aan een advies van de sociale partners, de Federale Adviescommissie Maatschappelijk Welzijn, de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap en de Federale Adviesraad voor Ouderen binnen de maand na de adviesaanvraag door de regering, wordt een advies geacht gegeven te zijn.".
HOOFDSTUK 7. - Financiering van de gezondheidszorg
Art. 188. Artikel 24, § 1bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Voor het boekjaar 2015 wordt het op grond van voorgaande leden vastgestelde bedrag verminderd
met 1 .415 .228 duizend euro.".
Art. 189. Artikel 6, § 1bis, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Voor het boekjaar 2015 wordt het op grond van voorgaande leden vastgestelde bedrag verminderd
met 141 837 duizend euro.".
HOOFDSTUK 8. - Vermindering van de alternatieve financiering 2015
Art. 190. Artikel 66 van de programmawet van 2 januari 2001, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 2014, wordt aangevuld met een paragraaf 3octies, luidende: " § 3octies. Voor het jaar 2015 worden de bedragen, vastgesteld volgens de methode bepaald in § 1
en verdeeld volgens de verdeelsleutel bepaald bij § 2: 1° verminderd met 5 088 202 duizend euro wat het RSZ-globaal beheer betreft; 2° verminderd met 224 737 duizend euro wat het globaal financieel beheer in het sociaal statuut der
zelfstandigen betreft.".
Art. 191. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015.
HOOFDSTUK 9. - Financiering van de in 2014 verschuldigde maar in 2015 betaalde sociale zekerheidsuitgaven die worden overgeheveld naar de deelgebieden
Art. 192. Artikel 24, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, vervangen bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Wanneer een deel of het geheel van een tak wordt onttrokken aan het toepassingsgebied van het
globaal beheer, worden de te financieren behoeften overeenkomend met de rechten waarvan de betaling op vervaldag komt na de datum van de onttrekking, maar die krachtens de geldende boekhoudregels geboekt worden in de resultatenrekening van het jaar dat de onttrekking voorafgaat, in rekening gebracht om de te financieren behoeften van het jaar dat de onttrekking voorafgaat te bepalen.".
Art. 193. Artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gewijzigd bij de wet van 26 maart 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Wanneer een deel of het geheel van een stelsel of sector wordt onttrokken aan het
toepassingsgebied van het globaal beheer, worden de behoeften overeenkomend met de rechten waarvan de betaling op vervaldag komt na de datum van de onttrekking, maar die krachtens de geldende boekhoudregels geboekt worden in de resultatenrekening van het jaar dat de onttrekking voorafgaat, in rekening gebracht om de te financieren behoeften van het jaar dat de onttrekking voorafgaat te bepalen.".
Art. 194. Dit hoofdstuk treedt in werking op 31 december 2014.
TITEL 7. - Asiel en Migratie
HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art. 195. In titel I van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt een hoofdstuk Ibis ingevoegd luidende "Retributie tot dekking van de administratieve kosten".
Art. 196. In hoofdstuk Ibis, ingevoegd bij artikel 195, wordt een artikel 1/1 ingevoegd, luidende: "Art. 1/1. § 1. Op straffe van niet-ontvankelijkheid van de in paragraaf 2 bedoelde aanvraag voor
machtiging of toelating tot het verblijf betaalt de vreemdeling een retributie die de administratieve kosten dekt. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad stelt de Koning het bedrag van de
retributie en de wijze waarop ze wordt geïnd vast. Elk jaar wordt het bedrag aangepast volgens de evolutie van het indexcijfer van de
consumptieprijzen. § 2. De aanvragen voor machtiging en toelating tot het verblijf bedoeld in paragraaf 1 zijn de
aanvragen die zijn ingediend op grond van: 1° artikel 9, met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de
associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963; 2° artikel 9bis; 3° artikel 10 met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de
associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 en door de gezinsleden van de begunstigden van de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus; 4° artikel 10bis met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de
associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 en door de gezinsleden van de begunstigden van de subsidiaire beschermingsstatus; 5° artikel 19, § 2, met uitzondering van de aanvragen ingediend door de begunstigden van de
associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije getekend op 12 september 1963 en door de begunstigden van de status van vluchteling en hun gezinsleden; 6° artikel 40ter met uitzondering van de aanvragen ingediend door de familieleden van een Belg die
zijn recht op vrij verkeer, overeenkomstig het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft uitgeoefend; 7° artikel 58; 8° artikel 61/7; 9° artikel 61/11; 10° artikel 61/27.".
HOOFDSTUK 2.-. Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen
Art. 197. In de deelrubriek "13-13 - Fonds in het kader van het migratiebeleid" van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de tekst onder de vermelding "Aard van de toegewezen ontvangsten" wordt vervangen als volgt: "Opbrengsten voortvloeiend uit de subsidies toegekend door de Europese Commissie, EU-
agentschappen of instanties aangewezen als projectleider van EU-projecten, bestemd voor projecten in het kader van het migratiebeleid. Opbrengsten voortvloeiend uit de terugbetalingen van kosten gemaakt door de Dienst
Vreemdelingenzaken die teruggevorderd kunnen worden bij de Europese Commissie, EU- agentschappen of andere instanties aangewezen als projectleider van EU-projecten, bestemd voor projecten in het kader van het migratiebeleid. Opbrengsten voortvloeiend uit bijdragen van de deelnemers aan deze projecten voor het aandeel
dat door de organisator van het project moet worden bijgedragen volgens de overeenkomsten afgesloten met de Europese Commissie. Opbrengsten voortvloeiend uit de terugbetalingen van de deelnemers aan deze projecten voor de
niet-aanvaarde uitgaven die niet kunnen worden aangerekend op de subsidies en voortvloeiend uit alle niet-gebruikte saldi van de subsidies. Opbrengsten voortvloeiend uit de renteopbrengsten van de voorschotten, beschouwd als middelen
voor de lidstaat als nationale overheidsbijdrage."; 2° de tekst onder de vermelding "Aard van de toegewezen uitgaven" wordt vervangen als volgt: "Alle personeels-, werkings- en investeringsuitgaven die nodig zijn voor het uitvoeren van
gesubsidieerde projecten in het kader van het migratiebeleid waarvoor de Dienst Vreemdelingenzaken een beroep kan doen op medefinanciering door derden. Alle personeels-, werkings- en investeringsuitgaven voor de werking van de Dienst
Vreemdelingenzaken. Uitgaven in de vorm van subsidies aan de deelnemers aan de projecten in het kader van het
migratiebeleid. Andere uitgaven in het kader van de door de Europese instanties gefinancierde en terugbetaalde
activiteiten op het gebied van asiel en migratie.".
TITEL 8. - Pensioenen
HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de werknemers
Afdeling 1. - Rustpensioen van de grens- en seizoenwerknemers en het overlevingspensioen van hun langstlevende echtgenoot
Art. 198. In artikel 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, wordt paragraaf 7 vervangen als volgt: " § 7. De werknemer die onder de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees
Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels valt en a) die, reeds voorafgaand aan 1 januari 2015, gewoonlijk tewerkgesteld werd in de hoedanigheid
van arbeider, bediende of mijnwerker in een aan België grenzend land, op voorwaarde dat hij zijn hoofdverblijfplaats in België heeft behouden en er in principe iedere dag is teruggekeerd; b) of die reeds, voorafgaand aan 1 januari 2015, in het buitenland tewerkgesteld werd in de
hoedanigheid van arbeider of bediende, voor perioden van telkens minder dan één jaar, voor rekening van een werkgever van dat land, om er seizoenarbeid of daarmee gelijkgestelde loonarbeid te verrichten, op voorwaarde dat hij zijn hoofdverblijfplaats in België heeft behouden en zijn familie er bleef wonen, kan een aanvulling op het rustpensioen verkrijgen die gelijk is aan het verschil tussen het bedrag
van het rustpensioen dat hij zou verkregen hebben indien deze activiteit in de hoedanigheid van werknemer eveneens in België was uitgeoefend en dit voor de perioden van deze activiteit waarvoor een buitenlands wettelijk pensioen toegekend wordt, en het totale bedrag van het geheel van de Belgische en buitenlandse wettelijke pensioenen en aanvullende voordelen. Deze aanvulling gaat in op de ingangsdatum van het wettelijk rustpensioen verkregen voor dezelfde
activiteit krachtens de wetgeving van het land van tewerkstelling. Het is slechts betaalbaar in zoverre het verkregen pensioen voor dezelfde activiteit krachtens de wetgeving van het land van tewerkstelling betaalbaar is. De verzaking aan het wettelijk pensioen toegekend krachtens de wetgeving van het land van
tewerkstelling geldt als verzaking aan de in het eerste lid bedoelde aanvulling op het rustpensioen. Voor de toepassing van deze paragraaf en van artikel 7, § 5, wordt verstaan: a) onder "wettelijk pensioen", elk wettelijk, bestuursrechtelijk of statutair ouderdoms-, rust-,
anciënniteits- of overlevingspensioen, of elk ander als zodanig geldend voordeel ten laste van een Belgisch of buitenlands pensioenstelsel of van een pensioenstelsel van een internationale instelling. b) onder "aanvullend voordeel", elk Belgisch of buitenlands voordeel bedoeld als aanvulling van een
in de bepaling onder a) bedoeld pensioen, zelfs als dit laatste niet is verworven en toegekend hetzij krachtens wettelijke, bestuursrechtelijke of statutaire bepalingen, hetzij krachtens bepalingen voortvloeiend uit een arbeidsovereenkomst, een ondernemingsreglement, een collectieve of sectorale overeenkomst of van een daarmee gelijkgesteld instrument, ongeacht het feit of het een periodiek of een in de vorm van een kapitaal betaald voordeel betreft. Als aanvullende voordelen in de zin van de bepaling onder b) worden eveneens beschouwd: 1° de renten verworven door stortingen bedoeld bij de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van
de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, ongeacht de oorsprong ervan, die uitbetaald worden in de vorm van een kapitaal; 2° elk voordeel betaald aan een persoon ongeacht zijn statuut in uitvoering van een individuele
pensioentoezegging evenals het aanvullend pensioen bepaald in artikel 42, 1°, van de programmawet van 24 december 2002.".
Art. 199. In artikel 7 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 5 vervangen als volgt: " § 5. In afwijking van de §§ 1 tot 4 en voor de perioden van activiteit bedoeld in artikel 5, § 7, kan
de langstlevende echtgenoot van de werknemer een aanvulling op het overlevingspensioen verkrijgen die gelijk is aan het verschil tussen het bedrag van het overlevingspensioen dat hij zou verkrijgen indien deze activiteit in de hoedanigheid van werknemer eveneens in België was uitgeoefend en het totale bedrag van het geheel van Belgische en buitenlandse wettelijke pensioenen en aanvullende voordelen in de zin van artikel 5, § 7. De verzaking aan het wettelijk pensioen toegekend krachtens de wetgeving van het land van
tewerkstelling geldt als verzaking aan de in het eerste lid bedoelde aanvulling op het overlevingspensioen.".
Art. 200. De Koning bepaalt: 1° de berekeningsmodaliteiten van de aanvulling op het pensioen bedoeld in de artikelen 5, § 7, en 7,
§ 5, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, onder meer de wijze waarop de Belgische en buitenlandse wettelijke pensioenen en de aanvullende voordelen in aanmerking worden genomen; 2° de aangifteverplichtingen van de begunstigden en de sancties in geval van niet-naleving.
Art. 201. De artikelen 198 en 199 zijn van toepassing op de rustpensioenen en de overlevingspensioenen zoals bedoeld in de artikelen 5 en 7 van het voormeld koninklijk besluit van 23 december 1996, die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2015 ingaan.
In afwijking van het eerste lid blijven de artikelen 5, § 7, en 7, § 5, van het voormelde koninklijk besluit van 23 december 1996 zoals van kracht vóór 1 januari 2015, van toepassing op de werknemer die perioden van tewerkstelling als grens- of seizoenwerknemer gelegen vóór 1 januari 2015 bewijst en die vóór 1 december 2015, naargelang het geval: 1° de leeftijd van 65 jaar bereikt; 2° voldoet aan de voorwaarden om zijn vervroegd rustpensioen te verkrijgen.
Art. 202. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2015.
Afdeling 2. - Pensioenbonus
Art. 203. In artikel 7bis van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, ingevoegd
bij de wet van 28 juni 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, 2°, wordt het woord "voorzet" vervangen door het woord "voortzet"; 2° paragraaf 3, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin: "Voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan ten vroegste op 1 januari
2015 is dit artikel enkel van toepassing op de werknemer die vóór 1 december 2014, naargelang het geval, voldoet aan de voorwaarden om zijn vervroegd rustpensioen als werknemer te verkrijgen of de leeftijd bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels bereikt en een loopbaan van minstens 40 kalenderjaren in de zin van artikel 4, § 2, tweede tot vierde lid, van hetzelfde besluit bewijst.".
Art. 204. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2015, met uitzondering van artikel 203, 1°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2014.
HOOFDSTUK 2. - Pensioenen van de zelfstandigen
Afdeling 1. - Pensioenbonus
Art. 205. Artikel 3/1, § 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, ingevoegd bij de programmawet van 28 juni 2013, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari
2015 is dit artikel enkel van toepassing op de zelfstandige die vóór 1 december 2014, naargelang het geval, voldoet aan de voorwaarden om zijn vervroegd rustpensioen als zelfstandige te verkrijgen of de leeftijd bedoeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie bereikt en een loopbaan van minstens 40 kalenderjaren in de zin van artikel 3, § 3, tweede tot zesde lid, en van artikel 16bis, § 1, vierde lid, van hetzelfde besluit bewijst.".
Art. 206. Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2015.
Afdeling 2. - Minimumpensioen
Art. 207. In artikel 131bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 september 2013, wordt een paragraaf 1octies ingevoegd, luidende: " § 1octies. Vanaf 1 augustus 2016, zijn de in § 1sexies bedoelde bedragen van 10 713,90 euro en 8
037,37 euro gelijk aan de in artikel 152 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 bedoelde bedragen, voor wat betreft het rustpensioen, en aan het in artikel 153 van dezelfde wet bedoelde bedrag, voor wat betreft het overlevingspensioen.".
Art. 208. In artikel 131ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 april 2014, wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, luidende: " § 1bis. Vanaf 1 augustus 2016 zijn de in § 1, eerste lid, 1° en 3°, bedoelde bedragen van 12 765,99
euro en 9 648,57 euro, gelijk aan de in artikel 152 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 bedoelde bedragen, voor wat betreft het rustpensioen, en aan het in artikel 153 van dezelfde wet bedoelde bedrag, voor wat betreft het overlevingspensioen.".
TITEL 9. - Binnenlandse Zaken
ENIG HOOFDSTUK. - Civiele veiligheid
Art. 209. Worden bekrachtigd met ingang van hun respectieve datum van inwerkingtreding: 1° het koninklijk besluit van 4 april 2014 inzake vaststelling, berekening en betaling van de federale
basisdotatie voor de hulpverleningszones;
2° het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van de verdeelsleutel van de bijkomende federale dotatie aan de prezones en aan de hulpverleningszones; 3° het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot toekenning van een specifieke dotatie aan de Dienst
voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 210. Deze titel treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
TITEL 10. - Mobiliteit
ENIG HOOFDSTUK. - Begrotingsfondsen
Art. 211. In de tabel opgenomen in bijlage van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen wordt de volgende deelrubriek opgeheven: "33-7 Fonds betreffende de organisatie van het verkeer van uitzonderlijk vervoer". De op 31 december 2014 beschikbare middelen op het begrotingsfonds worden gedesaffecteerd en
gevoegd bij de algemene middelen van de Schatkist.
Art. 212. Artikel 345, § 1, van de programmawet (I) van 27 december 2006 wordt opgeheven.
Art. 213. De artikelen 28 en 29 van de wet van 2 december 2011 houdende diverse bepalingen betreffende de mobiliteit worden opgeheven.
Art. 214. In de deelrubriek "33.8 Fonds betreffende de werking van de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer en van de Exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal" van de tabel opgenomen in bijlage van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2008, wordt de tekst onder de vermelding "Aard van de toegewezen ontvangsten" vervangen als volgt: "- de retributie bepaald in artikel 67 van de Spoorcodex; - de door de NV van privaat recht The Brussels Airport Company te storten vergoeding, bepaald in
artikel 53 van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen; - terugbetaling van kosten en diverse ontvangsten voortvloeiend uit de activiteiten betreffende de
Regulering van het Spoorwegvervoer en van de luchthaven Brussel-nationaal.".
Art. 215. Deze titel treedt in werking op 1 januari 2015.
(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 154 tot 156 en 159 tot 168 vastgesteld op 01-05-2017 door KB 2017-04-27/03, art. 1)
Handtekening Tekst Inhoudstafel Begin Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch
Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Gegeven te Brussel, 19 december 2014. FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL De Minister van Economie, K. PEETERS De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. M. DE BLOCK De Minister van Pensioenen, D. BACQUELAINE De Minister van Financiën,
J. VAN OVERTVELDT Voor de Minister van Energie, afwezig : De Minister van Mobiliteit, Mevr. J. GALANT De Minister van Mobiliteit, Mevr. J. GALANT De Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Th. FRANCKEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS